Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Globaal bekeken

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Globaal bekeken

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dezer dagen kregen we in handen twee lijvige delen van het werk van Abraham Kuyper 'Om de oude Wereldzee'. Nadat het Kabinet Kuyper in 1905 ten einde was gekomen, ging Kuyper negen maanden op reis. De uitgave vormt een reisverslag, waarin bij behandelt: Het Aziatisch gevaar - Rumenië - Rusland - De zigeuners - Het joodsche probleem - Constantinopel - Klein Azië - Syrië - Het Heilige Land - Het raadsel van den islam - Het land der pharao's - Soedan - De Hellenen - Sicilië - Het protectoraat van Tunis - De Algerijnsche kolonie - Marokko - Spanje - Portugal. Boeiend is zijn verhandeling over 'Het joodsche probleem'. Hier volgen enkele passages (in aangepaste spelling):

'Een groep nu van ruim elf miljoen zielen, die, over heel de wereld verspreid, zonder eigen hiërarchie of organiserend verband, gedurende 20 eeuwen nochthans haar eenheid zo sterk weet in stand te houden, dat nu nog een Jood in Zuid-Afrika zijn gemeenschap voelt met de Joden in Chicago en Warschau, moet wel een innerlijk verband in aard en type bezitten, dat sterker is dan alle oplossende factoren die haar eenheid bedreigen, en die eenheid nu is niet anders dan als een nationale eenheid te verstaan. De religieuse eenheid alleen verklaart het verschijnsel niet dat in het Jodendom voor ons treedt. Ook de Rooms-Katholieken vormen over heel de wereld één religieuze gemeenschap, maar deze gemeenschap vindt haar band in een strenge hiërarchie, terwijl geen Roomse uit Engeland, een Roomse in Canada ontmoetend, 't hem daarom aanziet, dat hij een Roomse is. De Jood daarentegen herkent de Jood op 't eerste aanzien, en voelt zich zo hij een gelovige Jood is, aanstonds tot hem aangetrokken. Dit Joodse type verraadt zich psychisch en fysisch en beide verschijnselen werken gedurig op elkaar in. Fysisch handhaaft het zich sinds eeuwen door huwelijk in eigen kring, en ook waar keer op keer proselieten zijn opgenomen, is in de elkaar opvolgende geslachten toch het Joodse type het heersende gebleven; te meer daar het voortdurend door het fysische type werd gesterkt. Wie Jood werd nam de Joodse geest in zich op, nam Joodse gewoonten aan, deelde in het Joodse lot, leefde in de Joodse tradities, en deze metamorfose van de geest drukte zich, zo al niet in 't eerste, dan toch in het tweede of derde geslacht ook in zijn fysisch voorkomen uit.'

• Kuyper geeft op allerlei terreinen veel cijfermateriaal Inzake de joden.

'In Frankfurt wordt de geldkoers gevormd door een honderdtal bankiershuizen, die bijna alle Joodse firma's vertegenwoordigen. Te Berlijn vormen 280 Joodse huizen de hoofdmacht op de beurs. Te Hamburg bezitten ze 40, te Hanover 30 grote huizen. In Duitsland vormen de Joden nauwelijks 1% op de bevolking, maar bijna 39% der bankiers en krediethuizen horen hun toe. Onder het personeel bij al deze kantoren zijn de Joden 11.18%. In het verzekeringswezen beschikken zij over 7.16% van de huizen. In de waren-en produktenhandel over 13.14%. In de kleinhandel zijn hun cijfers steeds dalende, maar in de grote zaken bezitten ze nu reeds één derde van het geheel, en dat bij een bevolkingspercentage van slechts 1 %. Het lijdt dan ook geen twijfel of de Joden worden steeds rijker. Per hoofd waren in 1900 te Berlijn de Joden in de inkomstenbelasting aangeslagen voor 359 M., de Protestanten voor slechts 146 M. en de Roomsen voor 118 M. (...)

Slechts 7.29% der kinderen uit niet-Joodse families in Duitsland bezoeken, na de lagere school te hebben afgelopen, scholen voor hogere vorming, en daartegenover staan de Joden met 56.29%. In Duitsland bezoeken de Joodse studenten bij voorkeur de Universiteiten van Berlijn, Breslau, Bonn en Koningsbergen, waar ze 1/10 van het geheel vormen, zo men alle Universiteiten samen neemt. Gerekend op 10.000 inwoners van elk van de drie categorieën, trof men in 1902 aan: 54,75% Joodse, 8.37% Protestantse en 6.61% Roomse studenten. Ook de Joodse vrouwen nemen hieraan deel. Te Berlijn waren in 1905 op 637 vrouwelijke studenten niet minder dan 191 uit Joodse families. Sinds de beweging der Neue Juden is opgekomen is hierin een kleine daling te bespeuren, daar men bang is geworden voor een Joodse geleerdenproletariaat, maar ook zo bleef toch hun percentage zeer verre overwegend.'

Tenslotte nog een ontboezeming over 'het uitverkoren volk':

Toch mag het ons niet ergeren, indien de "bewuste" Joden nog altijd de trots van het uitverkoren volk te zijn, weigeren los te laten. Ze zijn en ze blijven dit, en als volk met een eigen nationaal besef staan ze nog onder alle volken als een geheel enige verschijning. De hoger staande Jood vat dit ernstig op, in zoverre hij er een heilige roeping voor zijn volk uit afleidt De gelovige denkers onder de Joden zien in het voortbestaan van de Joden na twintig eeuwen, en in hun verspreiding onderde volken, wel waarlijk Goddelijk bestel. Ze houden vast aan de roeping, die eens aan Israël onder de volken der oudheid was aangewezen, om tegenover het Polytheïsme en Pantheïsme, het volle en alles beheersende Monotheïsme hoog en in stand te houden. Ze verstaan dit wel als een nationaal Monotheïsme, maar dan tóch als Monotheïsme in de rijke zin des woords. Het is hun God, die de God aller natiën is, en tot de verheerlijking van wiens naam alle volken moeten worden toegebracht. Doorgedrongen tot de rijkere ontplooiing van dit Monotheïsme in Christus zijn ze niet.'

Is een watersnoodramp een straf van God? , vraagt J. van Rossum in het principieel-vrijzinnig blad Zwingli. Hier volgt wat hij zegt inzake de 'ramp' in het begin van dit jaar:

'(...) De televisiebeelden deden mij denken aan wat ik eens gelezen had over de Nederlandse dichter Staring (1767-1840). Deze en gene zal zijn gedicht "De hoofdige boer" wel eens gelezen hebben. U zult nu vragen wat Staring te maken heeft met de watersnoodramp. Met ónze ramp heeft Staring, die twee eeuwen geleden leefde, natuuriijk niets te maken. Maar met wat ik nu verder over Staring schrijf, zult u begrijpen waarom de televisiereportages mijn gedachten naar deze dichter deden uitgaan.

Anihonie Christiaan Wijnand Staring (door zijn omgeving Toontje genoemd) was kind van een scheepskapitein, die weinig thuis kon zijn. En toen deze zeeman in dienst werd gesteld van de Oost Indische Compagnie en in Zuid-Afrika verbleef, besloot de moeder van Toontje haar man te volgen en het kind toe te vertrouwen aan een broer van haar man, die dominé was in Gouderak, een dorp vlak bij Gouda, in welke stad de Staringkade de herinnering aan de oom en neef levend houdt. Toontje was leerling van de Franse school in Gouda en later heeft hij als landbouwkundige naam gemaakt. Oom Staring hoopte natuurtijk, dat zijn pupil in zijn voetsporen zou treden, dus predikant zou worden. Maar dat feest ging niet door. Als pastoriebewoner moest Toon 's zondags tweemaal naar de kerk, waar de preken van de dominé twee uren in beslag namen! De preken werden meer naar de lengte dan naar de inhoud beoordeeld.

Ds. Staring heeft dit in zijn gemeente Gouderak 63 jaren (!) volgehouden. Geen wonder, dat Toon zich gruwelijk verveelde tijdens de kerkdienst En zijn oom merkte dit, waarover hij zich zorgen maakte. Zou zijn pupil van de rechte weg afreden? Zou de natuurwetenschap het bij hem winnen van zijn geloof in God de Almachtige?

Gouderak ligt in de Krimpenerwaard, welk gebied in die tijd veel te lijden had van overstromingen. Zowel in 1726 als in 1760 was het laag gelegen gedeelte van Gouderak geheel overstroomd door het water. Daardoor konden de dominé en de gemeenteleden hun kerk niet bereiken. De om zijn spreektalent bekende Gouderakse predikant mocht van de kerkeraad van Moordrecht daar de dienst leiden. De titel van zijn eerste preek luidde: "Het vruchtbare land onvruchtbaar gemaakt om de boosheid der inwoners". De kerkgangers wisten nu dus, dat de watersnoodramp een straf van God voor hun zonden was.

Wij vragen ons af of er in deze tijd nog predikanten zijn, die rampen van welke aard ook, als straf van God zien. Je bent geneigd te denken van niet Maar als ik in het blad van de Gereformeerde Bond (de uiterst rechtse modaliteit in de Hervormde kerk) lees: "Wij hopen en bidden dat de dijken het zullen houden, maar ook dat Nederland Gods stem op de wateren zal horen", hoor ik toch iets, wat mij doet denken aan de preek van de Gouderakse dominé van twee eeuwen geleden.'

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 augustus 1995

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Globaal bekeken

Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 augustus 1995

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's