Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de pers

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de pers

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

­Falen in het ambt

Er werden of worden dezer dagen in bijna alle Hervormde gemeenten ambtsdragers bevestigd of herbevestigd voor een nieuwe periode van vier jaar. Voor hen die het aangaat altijd weer een bijzondere dienst waarin het ja-woord wordt gegeven ten overstaan van de gemeente. Eer dit jawoord klinkt, zijn er reeds allerlei overwegingen aan de orde gekomen: kan ik het aan? Valt het te combineren met mijn gezin, mijn werk of mijn studie? Heb ik er de gaven voor en ben ik er geschikt voor? Als het nu eens helemaal niet gaan zal, dan ga ik af voor iedereen. Wie kent ze niet: faalgevoelens. De man op de kansel die de vragen stelt en de man onder de kansel in de kerkeraadsbank die de vragen beantwoordt. Wie eerlijk is, moet het toegeven dat ons soms de moed een heel eind in de schoenen zinkt. In Ambtelijk contact (maandblad ten dienste van ouderlingen en diakenen van de christelijke gereformeerde kerken in Nederland, 34e jrg. nr. 10 december 1995) gaat ds. j. de Jong in op de vraag van de redactie aan hem voorgelegd en die luidt: Mag een ambtsdrager falen? Begrijpelijk is het dat hij deze vraag lastig te beantwoorden vindt. Bij falen komen zoveel gedachten en gevoelens naar boven: schuld, schaamte, machteloosheid, gêne. Ds. De Jong probeert toch deze vraag van drie kanten te beantwoorden. Mag de ambtsdrager falen van de Heere God, mag het van de kerk en mag het van hem zelf. Als falen komt door eigen nalatigheid, dan is er sprake van schuld tegenover God Die ons roept. Maar falen kan ook alles te maken hebben met onmacht. Onmacht veroorzaakt door geringe opleiding, opvoeding, milieu, erfelijke aanleg, iemands plaats in deze wereld etc. Onze onmacht in ons ambtelijk functioneren door oorzaken buiten ons om wordt ons door de Heere niet aangerekend, aldus ds. De Jong. Want God vraagt wel het een en ander van ons in Zijn dienst, maar Hij overvraagt ons niet. Een ambtsdrager kan en hoeft niet altijd alles voor iedereen te zijn. We stemmen van harte in met de slotregel van het eerste deel van zijn bijdrage over de vraag of we als ambtsdrager van de Heere God mogen falen: 'Wij kunnen onze onmacht niet beter te lijf gaan dan door veel te vertoeven in meditatie en gebed, ïn de overgave aan de Heere worden onmachtige ambtsdragers bemoedigd. In één zin gezegd: bij de Heere God is ruimte voor het onvolkomene, vergeving voor het zondige en genezing voor het ontactische in het optreden van de ambtsdrager'.

Falen voorkomen

In de tweede plaats probeert ds. De Jong de vraag te beantwoorden vanuit de kerk. De kerk heeft recht op een goed functionerend ambt. Het toezicht gaat niet alleen van de ambten uit in de richting van de gemeente. Er mag en dient ook een omgekeerd toezicht te zijn en wel van de gemeente op het ambt. 'Ambtsdragers moeten getoetst willen worden en willen leren en geleerd worden hoe je het dan het beste doet'. Maar er is nog meer. We citeren uit het artikel in Ambtelijk) C(ontact) het volgende:

'Er is een nog nijpender vraag, namelijk of de kerk niet zelf mede het falen veroorzaakt. De kerk kan een beroep doen op ambtsdragers voor kwaliteiten, die zij niet hebben. Als er te gemakkelijk wordt gedacht, dat gelovige trouwe broeders ook automatisch voor hun taak berekende broeders zijn, kweekt de kerk het falen en niet zelden zadelt zij de individuele broeder op met een behoorlijke portie faalangst. Als een kerkeraad broeders kandidaat stelt en de gemeente laat medewerken aan hun verkiezing, terwijl nauwelijks gekeken is naar de mogelijkheden om het ambt te vervullen, moet niemand zich over het falen verbazen. Als een kerkeraad met bijzondere omstandigheden niet of nauwelijks rekent dan is verkiezen onethisch en moreel laakbaar. Men laat dan een ambtsdrager afgaan. Als niet gelet wordt op "mannen van goede getuigenis", kan een falende ambtsdrager het resultaat zijn.

Bijzonder wil ik de vinger leggen bij de noodzakelijke scholing van ambtsdragers. Er is in AC kort geleden een opmerking gemaakt, dat er tegenwoordig behoorlijk wat aan scholing wordt gedaan. Ik ben daar absoluut niet van overtuigd. Met alle waardering voor bv. de zogenaamde vormingscursus (die trouwens niet per definitie voor ambtsdragers is bedoeld), is daarmede nog niet aan directe vorming van kerkeraadsleden voldaan. Daarvoor is een verplichtend karakter nodig. Er is een gestructureerd plan nodig. Er is een kader nodig om te oefenen onder deskundige leiding. Ik zou ervoor willen pleiten, dat ambtsdragers na hun benoeming niet direct werden "losgelaten" op de genieente. Ik heb vele broeders ontmoet in de loop der jaren, die dat zelf zo verwoordden en danig gefrustreerd waren na een ambtsperiode. Men kan er niet vanuit gaan, dat broeders automatisch een gesprek weten te beginnen of weten hoe men een gesprek afrondt! Nog minder hoe een stokkend gesprek verder moet worden geleid of hoe men moet verwijzen. Als er niet een behoorlijke kennis is van de Schrift, van levens-en gezinsproblematiek, als er niet gecommuniceerd wordt of kan worden in eigentijdse taal, gaat het mis. Enz. Als de kerk wil, dat de ambtsdrager zijn werk niet al zuchtende zal doen, moet zij niét alleen de nadruk leggen op een zich correct gedragende gemeente, maar zij moet ook aan ambtsdragers het instrumentarium verschaffen, waardoor een bezoek geen bezoeking wordt. Dat geldt natuurlijk ook voor predikanten, maar dat is een ander verhaal. Zowel de kerkeraad als groep als de individuele ambtsdrager moet gerichte supervisie hebben om het "faalpercentage" zoveel mogelijk te verkleinen. Wij zijn dat aan de Heere God en Zijn gemeente verplicht.

Nog een ander aspect is het verwachtingspatroom, met name in de gemeente. Ambtsdragers zijn geen schapen met vijf poten, geen robots, geen broeders zonder een privéleven, geen boodschappenjongens, geen manusje van alles enz. Daarom doet een kerkeraad er goed aan helder te maken in een benoemingsbeleid wat de gemeente wel en wat zij niet kan en mag verwachten. Trouwens, een eerste vereiste is wel, dat het de broeders zelf volstrekt duidelijk is, wat hun taak wel, maar ook niet is. Er wordt niet zelden in veel te algemene termen , ook algemeen godsdienstige woorden gesproken. Duidelijk afgesproken evaluatie met gerichte vragen kan ons onderling van pas komen. Dan gaat het er niet om, dat we elkaar een cijfer geven, maar om het besef dat we elkaar dienen te helpen omdat God aan Zijn eer moet komen en de gemeente worde opgebouwd in het allerheiligst geloof. Als de kerk de broeders opvangt bij hun falen, zorgvuldighbeid betracht bij benoeming, mogelijkheden tot toerusting verschaft, barmhartig is en vergevingsgezind, dan kan ze met een eerlijk hart tegen de gemeente zeggen: ontvang deze broeder in... Het zal goed zijn als de kerkeraad ook daarbij let op de vraag, of er voor deze en gene broeder een draagvlak in de gemeente is. Ik laat dit aspect omwille van de ruimte verder rusten, maar het ambtsdragerswerk moet wel kunnen landen! De kerk mag het falen niet bestellen, al moet ieder wel kansen en herkansingen krijgen. Tenslotte is ook Petrus in ere hersteld!'

Terecht wordt hier de vinger gelegd bij de zorgvuldige keus wie er ambtsdrager kan worden, bij de noodzakelijke toerusting, bij een voortgaande evaluatie van het ambtswerk.

Verhulde faalangst

Ook naar de ambtsdrager zelf toe wordt de gestelde vraag beantwoord. Wee de ambtsdrager die van zichzelf niet falen mag. Wat kan daar een verborgen stuk hoogmoed achter zitten, ook al wordt soms nog zo nederig gesproken.

'Juist in voortdurend contact met de grote Opdrachtgever zal ik van "slagen" niet hoogmoedig worden en van "falen" niet stuk gaan. Toch mag dat alles niet verhinderen dat er eens wat kritisch naar binnen gekeken wordt. Vragenderwijs stel ik het volgende: wat zeg ik eigenlijk als ik God zeg? Wat zijn mijn diepste drijfveren? Wat weet ik echt van innerlijke stilte en van devotie? Wat is doorleven van leegte in een verscheurd hart, in een verscheurde wereld? Heb ik woorden geleend of is het authentiek wat ik met anderen communiceer? Verstop ik mij in godsdienstige termen en/of rituelen? Dek ik mijn angsten niet af? Laat ik de werkelijke vragen van mijzelf en van anderen toe? Smeer ik de raadsels van het bestaan niet dicht met geijkte terminologie, waarin het leven niet (meer) klopt? Er zou een "biechtplaats" moeten zijn, waar ambtsdragers met voldoende veiligheid" zich konden uitspreken en een broederhart en - hand vonden, die hun in ootmoed, vertrouwelijkheid en deskundigheid werd gereikt.

Niet alleen onze spiritualiteit speelt echter een rol, maar ook onze psychische structuur. Er zijn ambtsdragers die alle kritische reflectie voortdurend ontwijken of van de hand wijzen. Voelen zij zich bedreigd? Zou dat geen angst zijn, die (on)bewust wordt afgeweerd? Angst bv. om echt naar zichzelf te kijken. Angst om niet meer de geëerde en bewonderde man te zijn? Sprak ik al van de rolverwachting van de gemeente, er is ook een "rolverwachting", die men van zichzelf kan hebben. Het kan zijn, dat een broeder in meerdere of mindere mate door faalangst wordt beheerst. Door die faalangst opgejaagd, kan dat een vlucht worden in de perfectie. De gedachte kan postvatten, dat men voor God en mensen voortdurend moet "scoren". Misschien prijst de gemeente zo'n broeder om zijn niet aflatende zorg tot in het kleinste detail, maar niettemin kan daarachter heel wat faalangst schuilgaan. Zo'n ambtsdrager mag van zichzelf niet falen. Hij kan dit zichzelf niet toestaan. Ik ben blij, dat wij te­ genwoordig goede vakbekwame christelijke hulpverleners hebben, die hier zeker een helpende hand kunnen bieden. Zulke broeders doen er goed aan zelf die hulp te zoeken of zich vakkundig te laten verwijzen. Het zal hunzelf en hun werk ten goede komen. Ernstiger wordt het, als een ambtsdrager alles onder controle wil hebben en zijn angst als het ware omzet in geldingsdrang. Zo'n persoonlijkheidsstructuur zoekt niet zelden compensatie voor zijn innerlijke leegte en kan c.q. wil daarnaar niet kijken. Hij kan niet falen en wil niet falen. Falen toestaan betekent dan: mijn hele wereld stort in. De vraag laat zich stellen, welk godsbeeld en welk zelfbeeld hierachter schuilgaat. Als het zo ligt, is de noodzaak van echte hulp nog groter, want mensen dreigen aan zo'n structuur te worden opgeofferd. De gemeente is er dan voor die ambtsdrager, al beweert hij heftig het tegendeel! Wie heel hoge eisen stelt aan zichzelf en heel hoge eisen stelt aan het gemeentelid, moet zichzelf de vraag (laten) stellen: waar komt dit alles bij mij vandaan? Alleen zó wordt de vervulling van het ambt minder krampachtig, meer menselijk en kan Gods barmhartigheid naar ambtsdragers en naar gemeenteleden beter tot uitdrukking komen. De stelling zou zich laten verdedigen: om niet te falen moet de ambtsdrager meer mogen falen.'

Terecht komt het antwoord aan het eind van de hier geciteerde bijdrage neer op: Wie zo met deze vragen ootmoedig en oprecht bezig is, doet een ontdekking: er mag gefaald worden. Van de Heere God dus ook van de kerk en dus hopelijk ook van de ambtsdrager zelf, aldus ds. De Jong.

Falende kerken?

Een lezer stuurde me een deel van het Friesch Dagblad van 2 december 1995 toe, waarin de tekst stond te lezen van een gesprek dat Tijs van den Brink had met de voorzitter van de EO, ds. Arie van der Veer. Nu alweer vijf jaar geleden stapte ds. Van der Veer uit de beschutting van het kerkelijk leven in de naar alle kanten open omroepwereld. Uiteraard krijgt hij de vraag wat hij leuker vindt. Zijn huidig bezig zijn is spannender. 'Als ik op kerkelijke vergaderingen kom, ' aldus ds. Van der Veer, 'praten ze daar voor mijn gevoel altijd over de vraag of de brandblusapparaten nog wel werken, terwijl de wereld al lang in brand staat.' Hij is van mening dat mensen die midden in de wereld werken, beter weten wat er eigenlijk speelt dan zij die alleen in de beslotenheid van de kerk werken.'

'De kerken zijn te veel aan het navelstaren? "Navelstaren heeft iets mystieks. Daar gaat het niet om. Als ik terugdenk aan mijn eigen predikantentijd, moet ik achteraf zeggen dat ik als predikant nogal eenzijdig bezig ben geweest. Ik ben beschermd opgevoed, raakte ervan overtuigd dat ik dominee moest worden, ging op m'n achttiende naar het curatorium, de raad van mannen die beoordeelt of je daadwerkelijk geroepen en geschikt bent voor het ambt. Ik zei: 'De Heere roept me', en dat bevestigden zij. Na m'n studie werd ik op m'n vierentwintigste predikant. Op dat moment wist ik nog maar weinig van de wereld. En om eerlijk te zijn heb ik pas echt ontdekt wat er gaande is in de wereld sinds ik hier ben."

Leven de kerken en veel dominees buiten de realiteit?

"Dat is niet verwijtbaar, maar wel constateerbaar. Dominees realiseren zich niet wat hun gemeenteleden meemaken. Daardoor ontstaat verwijdering tussen gemeenteleden en hun predikant. Mensen worden eenzaam in de kerk. Dat is moeilijk hoor! Ikzelf voel me altijd erg aange sproken door een persoonlijke prediking. Als dominee zou ik niet graag allerlei maatschappelijke toestanden aan de orde stellen. Maar gemeenteleden zijn niet alleen maar bezig met de vraag 'hoe krijg ik een genadig God? ' Tegelijkertijd moeten ze met het evangelie in de wereld staan. En dat is zo moeilijk! Die wereld is zo anders! Die begrijpt niets van de vragen waar de kerken zich mee bezig houden. Als omroepvoorzitters praten we onderling heel vaak over het geloof. Pas overleed een bestuurder van de TROS. Toen hadden we het er met elkaar over hoe je kunt weten of je naar de hemel gaat. Ik zei toen dat ik er wel eens aan twijfel of mijn zonden vergeven zijn en of ik een kind van God ben. Daar konden zij zich helemaal niets bij voorstellen!".

Heeft u een oplossing?

"We kunnen elkaar helpen. Onlangs hebben we vrijwel alle christelijke organisaties uit Nederland uitgenodigd om hen te vertellen hoe wij deze tijd zien. Ik zou graag een keer alle predikanten uitnodigen en hen vertellen wat er volgens ons gaande is. Wat ik nu zeg, is heel raar: als mij een ding is opgevallen sinds ik voorzitter van de EO ben, is het dat de wereld mij enorm is meegevallen. In de Bijbel staat: de wereld zal je haten. De wereld van 1995 haat mij niet. Aan de andere kant begrijpen ze me ook niet. Ze zijn heel vriendelijk. Dat is het typische van deze tijd. Als je als christen voor een vergadering wilt bidden, moet je niet boos weglopen als er geen stilte wordt gevraagd. De mensen weten helemaal niet meer dat je kunt willen bidden voor een vergadering. Je moet gewoon om stilte vragen en dan krijg je het ook, althans in de kringen waarin ik verkeer. Je moet laten zien wie je bent en wat je wilt. Ik denk dat dat ook een belangrijk verschil is tussen ons en de NCRV en de KRO. Die spreken in termen als 'wij worden geïnspireerd door en willen platform vormen voor...' Dat is zo vaag. Daar kan ik niets mee. Ik kijk graag naar een programma als 'Rondom tien' van de NCRV. Maar wat mij opvalt, is dat de Bijbel daar geen enkele rol meer speelt. Van ons wordt gezegd dat we de Bijbel er te pas en te onpas bij slepen, maar de NCRV haalt de Bijbel er zelfs niet eens te pas meer bij."

Het lijkt erop dat de EO steeds meer de plaats van de kerken gaat innemen. U organiseert allerlei conferenties voor jongeren, vrouwen en mannen waar uitgebreid gesproken wordt over het geloof. Onlangs riep u in een wervingsspotje van de EO op lid te worden van de EO, omdat de kerken toch maar steeds ruzie maken. U zendt tegenwoordig zelfs al op televisie meditatieve programma's uit tijdens de kerkdienst. Dreigt u niet te gaan concurreren met de kerken? "Uw tekening is wat zwart-wit. Maar het is wel zo dat wij een-andere benadering hebben dan veel kerken. Veel kerkelijke vertegenwoordigers zijn vooral bezig de verschillen met andere kerken te onderstrepen. Kerken schrijven nooit eens een rapport waarin staat waar ze het over eens zijn, het gaat altijd over verschillen. Natuurlijk erkennen wij de verschillen, maar hier wordt vanwege onze doelstelling, het verkondigen van het evangelie van Jezus Christus gezegd: waar zijn we het over eens? '"

Het in sommige opzichten kennelijke falen van veel prediking, kan inderdaad te maken hebben met de grote afstand tussen de dagelijkse leefwereld van veel hoorders en de werkelijkheid die in de prediking aan de orde komt. We zijn niet klaar door te antwoorden dat het hier om de 'vreemdheid' van het Koninkrijk Gods gaat in deze wereld. Er is ook de kwestie van de rechte communicatie. Als verkondiger van het Woord voel je jezelf geregeld falen in die communicatie. Je staat luid te roepen vanaf een verhoging en je hebt soms het gevoel: Hoort u mij ook? De thematiek van bv. de Romeinen-en Galatenbrief ligt heel ver van veler hart vandaan. Wat dat betreft heeft ds. Van der Veer gelijk: veel hoorders zijn nauwelijks bezig met de vraag 'Hoe krijg ik een genadig God? '. Je kunt dat betreuren en ik doe dat toch nog steeds, maar een gegeven is het wel. Falende preken, wat kun je er mee zitten. We hebben ons steeds af te vragen of onze hoorders ons kiinnen begrijpen. Daarom moeten we de wereld om ons heen goed kennen. In die wereld leven onze gemeenten. Leven we trouwens ook zelf. Als we daar niet te vroom voor zijn tenminste. Falen mag. Het houdt ons in de kerk aan de grond. Het stemt ons ootmoedig. We weten het dan zelf niet meer zo goed. En ons gebed zij gedurig: Spreek, Heere, Uw knecht hoort.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 januari 1996

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Uit de pers

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 januari 1996

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's