Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

J. Owen over de Heilige Geest (5)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

J. Owen over de Heilige Geest (5)

Geest en gebed

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

Zoals Calvijn in boek III van de 'Institutie', waarin het werk van de Heilige Geest aan de orde komt, een uitgebreid hoofdstuk heeft gereserveerd voor het gebed als voornaamste oefening van het geloof, zo heeft ook de puritein John Owen aparte aandacht gegeven aan het spreken met God. Hij schreef in 1682 zijn verhandeling over 'Het werk van de Heilige Geest in het gebed' (The work of the Holy Spirit in prayer), nadat hij in 1677/78 al had stilgestaan bij het verlichtende werk van de Geest in het verstaan van de Schrift. Daarbij stond hem niet voor ogen uitputtend over het gebed te schrijven, maar vooral te letten op de plaats en het werk van de Geest daarin.

Opvallend is dat hij zo uitgebreid stilstaat bij en kritiek levert op de formuliergebeden. In zijn voorwoord geeft hij aan dat zulke gebeden in bepaalde omstandigheden hun nut kunnen hebben, maar tegelijk een voortdurende bedreiging vormen voor de levende omgang met God in de praktijk van het gebed. In de Vroege Kerk was er nog geen sprake van omdat de gebeden Geest-doorademd waren. Bij het verstrijken van de eeuwen echter onderging de liturgie een verandering en werden allerlei formuliergebeden ingevoerd die vervolgens aan de hele Kerk werden opgelegd.

De opkomst van deze gebeden vormde een voorbereiding voor de centrale plaats van de middeleeuwse Mis. Ook in de praktijk van het persoonlijke gebed namen vastgestelde gebeden een steeds belangrijkere plaats in tot schade van de geestelijke omgang met de Levende.

Op de achtergrond vermoeden we dat ook de situatie in de Engelse Staatskerk van die dagen Owen voor de geest heeft gestaan. Als voorganger van één van de vrije kerken zag hij dat in een liturgischer geworden bevoorrechte kerk sinds de Restauratie van 1660 het gebed alleen al in de eredienst anders was. Vele puriteinen waren sinds 1662 buiten deze Staatskerk komen te staan en er gaandeweg vandaan gegroeid. Als één van hen wilde Owen waken voor de veruitwendiging van het gebed en het werk van de Heilige Geest daarin voluit benadrukken.

Belofte en vervulling

Bij de behandeling van dit thema neemt Owen zijn uitgangspunt in twee bijbelteksten. De eerste is Zacharia 12:10a: Doch over het huis Davids en over de inwoners van Jeruzalem, zal Ik uitstorten de Geest der genade en der gebeden'... Hij ziet hierin een rijke en overvloedige belofte van het nieuwe verbond voor jood en heiden. De Geest van de genade is ook de Geest van de gebeden, Die tot vernedering brengt en zo in staat stelt te bidden volgens Zijn mening en wil. Belangrijk is in ieder geval dat de bediening van de Geest het grote geheim is van een biddend volk. Dit is de belofte uit het Oude Testament. De puritein ziet echter de vervulling ervan in het Nieuwe Testament en hij wijst daarbij vooral op Galaten 4:6: En overmits gij kinderen zijt, zo heeft God de Geest Zijns Zoons uitgezonden in uw harten Die roept: Abba, Vader!' Hierin ontmoeten we de werkelijkheid van de aanneming tot kinderen (adoptie) en de geest van geloof, liefde en verrukking. De Geest geeft vrijmoedigheid om te komen tot de troon van de genade en kinderlijk uit te roepen: Abba, Vader! Dat is de echte vrijheid en vertrouwelijkheid! Zo gezien is het Nieuwe Testament, door het volbrachte werk van Christus en de uitstorting van de Heilige Geest, ook op het terrein van het gebed vervulling van de belofte en een nieuwe periode in de gang van de heilsgeschiedenis.

Aard van het gebed

De Geest geeft inzicht in datgene waarom gebeden moet worden. Daarbij leert Hij allereerst onze behoeften te beseffen met betrekking tot allerlei uiterlijke moeiten en zorgen, maar vooral ook tot de zonde en de verdorvenheid van het hart. Het lijkt zo vanzelfsprekend dat te verstaan en onder woorden te brengen, maar voor deze peiling is de verlichting van de Geest onmisbaar. Het is natuurlijk mogelijk direct op de woorden van het volmaakte gebed, het 'Onze Vader' te wijzen. Toch benadrukt Owen sterk dat de Geest vanuit dit gebed van Christus inzicht geeft in de eigen levenssituatie. Zo leren we vergeving en dagelijkse vernieuwing persoonlijk inroepen. Vervolgens ontvangen we inzicht in de genade van God die besloten ligt in de beloften van het verbond. De Geest richt de geloofsogen op Christus en de vruchten van Diens volbrachte werk, zoals de rijkdom van de vergeving en een nieuw leven. Tenslotte leert Hij de gelovigen met het goede doel voor ogen te bidden. Het is namelijk mogelijk op zichzelf geoorloofde dingen te vragen, maar ze te bestemmen voor verkeerde doeleinden en zo het gebed toch tot een kwade reuk te maken. Dat is niet het geval als de verlangens ondergeschikt worden aan de eer van God en steeds weer de bevordering van een heilig, afhankelijk leven op het oog hebben.

Owen gaat nog dieper in op het wezen van het gebed. De door de Geest geleide bidder is namelijk niet tevreden met het besef van de dingen die hij nodig heeft en waarvoor hij dient te bidden. Zijn wil ziet ook het belang ervan in en kiest ze uit, terwijl het gevoel ze hevig verlangt en tegelijk verrukt is. Kortom: er is een bovennatuurlijk verlangen naar het bezit en het genot van de gevraagde dingen. Om niet de indruk te wekken dat het een zakelijke aangelegenheid wordt, geeft Owen direct aan dat de Geest hierbij zicht geeft op God Zelf als de Gever van alle goed. Het geloofsoog is gericht op de genadetroon waar God Zelf is, gereed om in Christus genade te bewijzen aan smekelingen, wat vrijmoedigheid geeft om dichterbij te treden. Daarmee verbonden is ook het besef tot God als Vader te komen. Eigenlijk is een gezond gebedsleven niet mogelijk zonder dat deze vertrouwelijke en zelfs innige verhouding. Een diepe uitspraak is deze: Vanuit de aanneming tot kinderen is God als Vader het uiteindelijke Voorwerp van elke evangelische verering en van al onze gebeden'. Door de Geest hebben we in Christus toegang tot de Vader! (vgl. Ef. 2:18). De ware vrijmoedigheid vindt hier haar diepste grond. Al is ze niet altijd even sterk in oefening, ze mag niettemin weten dat ze in de wortel aanwezig is. Dat geeft in het naderen tot de genadetroon vrijheid om te spreken en het vertrouwen in persoon en gebed aangenomen te zijn. De Heere verblijdt zich in de komst van Zijn kinderen en verhoort hun gebeden op Zijn wijze.

Daarbij richt de Geest steeds het oog op Christus als de enige Weg om door de Vader aangenomen te worden. Over deze 'verse en levende weg' komen we in het binnenste heiligdom, in de gemeenschap met God. Daarom is het gebedsleven slechts krachtig en fris als het hart op Christus de Middelaar is gericht. In Hem mogen we immers tot voor de troon komen...

Gebed als gave

Na stilgestaan te hebben bij het gebed als genade van de Heilige Geest, gaat Owen in op een andere kant van de zaak. Het gebed heeft namelijk ook een plaats in het midden van het gezin en de gemeente, waarbij in de regel een enkeling voorgaat. Hierbij denkt de puritein ook wel aan het persoonlijke gebed, aan het onder woorden brengen ervan, maar zijn aandacht gaat vooral uit naar de zojuist genoemde dingen. In deze verbanden kan het gebed gave van de Geest genoemd worden. Het is belangrijk dit zo te benadrukken omdat tegenstanders juist hier de twijfel bevorderen door te zeggen dat het openbare gebed puur een zaak is van eigen inzichten en welsprekendheid. Ze geloven dus niet dat de Geest van God in deze gebeden aanwezig is. Owen wil echter van een gave spreken, die door het ijverig gebruik van allerlei middelen ontwikkeld kan worden. Hij noemt in dit verband het onderzoeken van het eigen hart, een voortdurend lezen van de Schriften en een verantwoord gebruik van natuurlijke gaven zoals geheugen en wijze van spreken. Onder de inwerking van de Geest kan deze gave dus door het ernst maken met de eigen verantwoordelijkheid groeien en bloeien. Daarbij maakt de puritein wel een onderscheid dat ook in zijn behandeling van de geestelijke gaven terug zal komen. Een ieder die gebedsgenade heeft ontvangen, heeft eveneens deel aan de gebedsgave en is in meerdere of mindere mate in staat, naar gelang van de omstandigheden, de dingen voor zichzelf of voor anderen onder woorden te brengen. En oefening baart ook in dit opzicht kunst, geestelijke kunst wel te verstaan. Het omgekeerde is echter niet helemaal waar. Een ieder die deel heeft aan deze gave, hoeft nog niet vanzelfsprekend te leven uit de genade van de Geest. Een zekere gebedsgave kan ook een gevolg zijn van de verlichting van het verstand, terwijl wil en gevoel achterblijven. We zullen daarop bij de behandeling van de geestelijke gaven nog dieper ingaan. Owen volstaat er nu mee aan te geven dat voorgaan in het gebed gave is van de Heilige Geest, Die dienaren van het Woord en vaders/moeders in de gezinnen zo leidt dat ze in staat zijn de Naam van God in het gebed aan te roepen. Zo worden gemeenten en gezinnen gebouwd.

Gebed als eredienst

Intussen dient God de eer te ontvangen voor de 'Geest der genade en der gebeden'. Door Hem is het mogelijk onder alle omstandigheden in het gebed de toevlucht te nemen tot de hemelse troon en zo de rijkdom van en de vrijmoedigheid in het nieuwe verbond te beleven. Het is dan echter wel nodig de gave van de Geest ijverig te benutten. Ook hier zien we weer dat de opgave ligt in het verlengde van de gave, zodat de gelovige volledig ingeschakeld en geroepen wordt tot een vurig gebedsleven. Het geestelijke leven is afhankelijk van de beoefening van deze gave. Omdat ze gegeven goed is, dient ze zorgvuldig bewaard en gekoesterd te worden. Owen roept dus op tot een intens gebedsleven waarin de gave van de Heilige Geest des te meer tot ontplooiing komt. Daarbij geeft hij enkele praktische adviezen:

1) Een voortdurend onderzoek naar de eigen geestelijke toestand en omstandigheden waardoor de behoeften helder voor het voetlicht komen. De Geest geeft hierbij leiding en richt het hart op beginnende verleidingen, inwonende zonde(n), maar ook op Gods bevrijdende genade.

2) Daarbij is het lezen van de Bijbel onmisbaar. In het Woord zien we onszelf, onze noden en behoeften, maar ook de wil en genade van God. De Geest laat beide werkelijkheden duidelijk oplichten.

3) De overdenking van Gods Naam en deugden ontsteekt eerbied en Godsvreze verbonden met geloof en vertrouwen. De bidder staat op de Rots, verbergt zich achter het Schild en vlucht in de Schuilplaats. De overdenking ervan vormt een belangrijke voorbereiding op de werkelijke overgave in het gebed.

4) Daarmee verbonden is de meditatie over het priesterlijke werk van Christus in verzoening en voorbede.

5) Verder is een veelvuldige oefening van het gebed uiterst belangrijk om deze gave te versterken en te ontwikkelen. Wie ook op dat terrein met zijn gegeven talenten woekert, zal meer ontvangen.

6) Tot slot een intense betrokkenheid van de geest waardoor datgene wat in het gebed onder woorden wordt gebracht helder voor ogen staat. Voor een gezond gebedsleven wijst Owen ook nog op het doel van elk naderen tot God. Het gaat om een opwekken van de gaven die het geheim van de gemeenschap met God vormen zoals geloof, liefde en blijdschap. Met het oog op anderen dient het gebed te worden gebruikt om te stichten. De behoeften en verlangens van anderen krijgen zo eveneens een plaats.

Tenslotte

We zien dat Owen het gebed als onderdeel van het werk van de Heilige Geest heeft getekend. Daarbij kwam naar voren wat ook al bij de heiliging aan de orde was: gave en opgave gaan hand in hand.

de gave van de 'Geest der genade en der gebeden' is het gebed eveneens voluit opgave en krijgt de verantwoordelijkheid van de bidder alle ruimte. De Geest drijft levenslang aan tot gebed terwijl de gelovige de roeping heeft ook op dat terrein niet tegen te staan, maar de gave op te wekken en te versterken.

Het is Owen te doen geweest om de geestelijke werkelijkheid van het gebed. Hij is niet zover gegaan formuliergebeden af te wijzen, maar heeft wel gewezen op het sluipende gevaar van rituelen die de gestalte van een dode vorm krijgen wanneer het leven eruit is.

In vergelijking met Calvijn, die in Institutie III, 20 uitvoerig over het gebed als voornaamste oefening van het geloof heeft geschreven, treft het ons dat Owen geen uitleg van het 'Onze vader' heeft gegeven. Andere puriteinen hebben dat wel gedaan. We vermoeden dat het te maken heeft met het doel van zijn verhandeling. Hij heeft, zoals hijzelf in zijn voorwoord al vermeldde, niet uitputtend over het gebed willen schrijven, maar de nadruk laten vallen op het gebed als een door de Geest gewerkte omgang met God, een hartelijk spreken met de hemelse Vader. Het gaat in de levende ontmoeting met de Heere om een voortdurend besef van eigen gebrek, een leven uit de beloften van het genadeverbond en een eren van de Gever van alle goed. Daarbij is de Geest van Pinksteren een onmisbare Leidsman.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 januari 1996

De Waarheidsvriend | 20 Pagina's

J. Owen over de Heilige Geest (5)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 januari 1996

De Waarheidsvriend | 20 Pagina's