Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De oude psalmberijming en de evangelische gezangen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De oude psalmberijming en de evangelische gezangen

'En nooit meer oude psalmen zingen'

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

'Dat eens spoedig de blijde dag voor de Nederlandsche kerk moge aanbreken, dat zij, gelijk nu eerlang door een beschaafd en verbeterd Psalmgezang, alzoo ook, naar het voorbeeld van mogelijk al hare geloofsgenooten in andere landen, door het gebruik van Evangelische lofliederen haren God en Heiland moge verheerlijken, en dat zij, niet altoos in de meer ingewikkelde taal van den vroegeren tijd, maar duidelijk en onbewimpeld overeenkomstig met een stijl van het Evangelij der vervulling, van haar geloof in Jezus Christus, haren menschgeworden Zaligmaker en van hare hope op Hem zingen

Deze woorden sprak ds. Ahasverus van den Berg, lid van de commissie voor de 'nieuwe' psalmberijming, bij de aanbieding van wat voor ons nu de oude psalmberijming is aan de Staten Generaal en de Stadhouder op 14 augustus 1773. Ik ontleen één en ander aan het recent verschenen boek van Dr. Roel A. Bosch En nooit meer oude Psalmen zingen, een boek over de psalmberijming van 1773 en de bundel 'Evangelische Gezangen' uit het jaar 1807. Uit dit boek put ik hier verder de nodige gegevens.

De nieuwe berijming van de psalmen verving de berijming van Datheen, die twee eeuwen in gebruik was geweest. De kritiek op Datheen, hoe geliefd ook bij het volk, was vaak niet mals geweest. Justus van Effen noemde deze in zijn Hollandsche Spectator zelfs 'smakeloos, dom en ergerlijk'. Er waren al alternatieve berijmingen in gebruik geweest. In ieder geval waren, zo bleek telkens op kerkelijke vergaderingen, taal, rijm en beelden van Datheen zodanig verouderd en stuitten dermate op verzet, dat de kerk aan een nieuwe berijming toe was. Uiteindelijk verleende, de Staten Generaal aan een kleine commissie de opdracht tot het verzorgen van een 'Staatsberijming der Psalmen'. De commissie mocht zelf geen dichtwerk verrichten maar mocht enkel gebruik maken van drie bestaande berijmingen, namelijk van Hendrik Ghijssen, van het Kunstgenootschap Laus Deo, Salus Populo (Lof aan God, heil voor het volk) en van de Dordtse arts Johannes Eusebius Voet. Wel mocht 'beschaving' van taal en theologische uitdrukkingen plaatsvinden.

In januari 1773 toog een commissie van negen, waaronder de dominee van Veere, Johannes van Iperen, aan het werk. In acht maanden was het werk geklaard, zodat nog in hetzelfde jaar 1773 de berijming kon worden aangeboden.

Feest

Met feestpreken werd de nieuwe berijming in gemeenten ten doop gehouden. 'Niemand heeft nu, nu de tekst van de Psalmen zoveel beter is geworden, nog enig excuus om halverwege het zingen binnen te komen of weg te gaan uit de kerk', zei ds. W. de Koning in de Haagse Kloosterkerk. 'Ja deeze Psalmen geven de hoorder de kans om het oude, verderfelijke, de muziek van begeerte, van zondige driften af te leggen, zodat met de nieuwe berijming ook het nieuwe lied kome in uw mond'.

Natuurlijk, Datheen verdient dank voor zijn werk, schreef (een) Anonymus, maar 'als een kreupele Mefiboseth moet hij nu de jeugdige, welgemaakte en vlugge David voor laten gaan'. Bundelt de nieuwe berijming niet 'de uitgezochtste geestlijke poëtische vruchten van een meer verhevene en juister denkende eeuwe'?

In Rotterdam ging een uitgever overigens wel heel ver in zijn kritiek op Datheen. Hij vroeg zich af of een gereformeerde kerk niet de taak heeft 'te waken tegen Godonterende boeken en infame libellen'. Hoe komt het dan toch dat Datheen nooit veroordeeld is?

Ds. P Brouwer in Dordrecht wist intussen 'beter dan Hoogmogende Heren' de nagedachtenis aan Datheen in ere te houden. Bovendien, de ouderen konden de Psalmen van Datheen uit het hoofd zingen en zouden aan een nieuwe tekst niet meer kunnen wennen. Wel nam Brouwer de gelegenheid te baat te zeggen, dat het zingen in de kerk verre van aangenaam klinkt, geheel anders dan Paulus dat aanprijst.'Kan dat ordeloos geschreeuw en woest gebalk nu niet, ter gelegenheid van deze berijming, plaats maken voor zingen met aandacht? '

Maar genoemde ds. Ahasverus van den Berg sloot in 1774, toen de berijming in de kerken van Gelderland werd ingevoerd, zijn preek over psalm 92 vers 2 als volgt af:

Zingt vrome zangers, zingt! de hemel gaat u voor, en wacht u zingend in zijn choor; daar zult gij Jezus zien met al zijn lievelingen, en nimmer oude Psalmen zingen'.

Intussen werd de psalmberijming van Datheen niet zomaar voetstoots vervangen door de nieuwe berijming. Her en der laaide verzet op. In Maassluis voerde de kerkeraad de berijming in toen de vissers op zee waren. Teruggekomen misten ze hun oude psalmen. Een deel liep demonstratief de kerk uit.

Er was sprake van een 'psalmenoproer'.

Gezangen

Niet lang na de invoering van de nieuwe psalmberijming werden ook de gezangen ingevoerd in de kerk, 'evangelische gezangen'. Ahasverus van den Berg had er, als hierboven gezegd, al op gepreludeerd. Hij ging ook zelf van de commissie voor de gezangbundel deel uitmaken.

Rondom 1790 werd op kerkelijke vergaderingen regelmatig gesproken over de noodzaak van het zingen van gezangen.

In 1793 vroeg de classis Delft om liederen, waarin 'de oude, zuivere geloofsleer...klaar en krachtig werd uitgedrukt', om in kerk en huis 'een goede afweer te bewerken tegen de natuurlijke godsdienst.' De synode van Overijssel besloot in 1798 'om in 't vervolg in plaats van de Joodsche liederen in onze kerken meer christelijke gezangen overeenkomstig den godsdienst van Jezus in te voeren'.

Wat het joodse element in de psalmen betreft, merkt dr. Bosch in zijn boek op, dat veel christenen een grote afstand voelden tot het Oude Testament en de Joden: 'het Oude Testament beschouwden ze meer en meer als een gepasseerd station. De hele 'aardse' gerichtheid hiervan, 'vreemd aan de scheiding van lichaam en ziel', stond velen tegen. De vloek-en klaagpsalmen streden met 'de ethische normen van de dag'.

'De manier, waarop verschillende dichters van gezangen, de Joden ten tonele voerden - zegt Bosch - kunnen we zelfs als een teken van antisemitisme beschouwen'. Bosch trekt hier overigens de conclusie, dat een kerk, waar geen Psalmen worden gezongen of deze slechts worden geduld, maar al te gauw 'anti-joodse trekken' vertoont.

Evangelisch

Voor de historische context van de gezangen (de periode van na de Verlichting) moge ik verder verwijzen naar het boek van Bosch, dat zich lezen laat als een spannende roman. Hij geeft ook uitvoerig aandacht aan dichtkunst en dichters van geestelijke liederen, die de komst van de bundel Evangelische Gezangen hebben voorbereid.

De gereformeerde Kerk in de achttiende eeuw noemt hij 'een veelkleurig en divers samengesteld geheel'. 'Een gevoelig bevindelijk prekende leraar', zegt hij, 'kon tegelijkertijd uit natuurwetenschappelijke interesse zijn studeerkamer hebben voorzien van elektriseermachine en ontleedtafel. Zijn op de Rede gestoeld wetenschappelijk inzicht verliet hem als theoloog niet, en hij zocht naar een synthese tussen vroontiheid en redelijkheid'. Zo groeide geleidelijk een theologische school, die niet langer met de oude termen te benoemen viel. Toen termen als voetiaans, en coccejaans aan betekenis hadden ingeboet verscheen het woord evangelisch.

De evangelische predikanten stapten wel in de voetsporen van hun gereformeerd-bevindelijke voorgangers, zegt Bosch, 'maar lieten een deel van de erfenis achter'. De vaste omlijning van het geloof der kerk viel daarbij weg, en gemakkelijker dan hun voorgangers herkenden zij het echte geloof bij leden van andere kerken. Sommige predikanten hadden bijvoorbeeld moeite met de verzoening als het stillen van Gods toorn, zoals dat in de Heidelbergse Catechismus (zondag 5 en 6) beleden wordt.

Dr. Bosch citeert Joan van den Honert die 'dikbloedige en swaarmoedige lieden' opvoert, die menen dat 'een mensch in Christus' 'altoos nors, en stuurs, en naar, en wrang, en treurig, en gemelik, en twijffelende, en sukkelende, en menschenhatende beschreven en uytgebeeld wordt'. Ik citeer hier wat dr. Bosch schrijft over het onderscheid tussen de gereformeerden en de evangelischen in die dagen:

'Bij beide groepen bestond een sterk zonde-besef. Bij gereformeerden echter leidde de belijdenis dat de zonde hen van de ontvangenis af aankleefde tot de roep om genade; het eigen werk zou pas verbeterd worden door de kracht Gods. Evangelischen zagen zonde meer als de veelheid van fouten, ondeugden en gebreken, en riepen veel gemakkelijker tot een inwendige en uitwendige bekering. Leidde dat zondebesef daarom bij gereformeerden als Schortinghuis tot een vorm van wereld-mijding, de evangelischen vinden we vaak op belangrijke maatschappelijke posities. Richtten gereformeerden hun beden meestal rechtstreeks tot God, evangelischen zochten hun toevlucht bij Jezus. Worstelden gereformeerden met de tekst van het Oude Testament, de evangelischen beschouwden dit, in vergelijking tot het Nieuwe Testament, al gauw als een somber en donker boek, dat ons niet van de blijdschap van het geloof mag afleiden. Zochten de gereformeerden hun heil ondanks alle verwording binnen de eigen kerk, de evangelischen kenden een brede en oecumenische instelling, zeker in internationale contacten, toch ook in het eigen land. Bleven gereformeerden enigszins op de hoogte van de leer van de kerk, evangelischen zochten in de bijbel naar de weg die God ging, en hoopten zo de dogmatiek te kunnen ontstijgen.

De grenzen tussen beide groepen waren niet absoluut, ze konden heel gemakkelijk overschreden worden, op een of meerdere punten. Tussen enkele uitgesproken "evangelischen", en compromis-loze gereformeerden, stond een grote groep die kenmerken van beide groepen in zich verenigde. Toch kende in de hier beschreven periode de "evangelische denklijn" een grote stille reserve en bleken ook vele "tussenfiguren" vooral in deze termen te spreken over geloof.'

Invoering

Op 1 januari 1807 werd de bundel 'Evangelische Gezangen' officieel ingevoerd. De algemene vergadering (synode) achtte de bundel 'in niets strijdig met de aangenomen leer, vervat in de Drie Formulieren van Enigheid.' In de voorrede werd opgemerkt, dat de gemeente in het zingen van de Psalmen al ervaring heeft met 'de gave van het kerkgezang'. 'Een ieder die ook maar eenige indrukken van godsdienst heeft zal zich wel momenten herinneren waarin hij zeer gesticht werd, juist door het zingen van Psalmen. De nieuwe berijming heeft die gevoelens nog versterkt, en tegelijk de wens wakker geroepen, om in navolging van alle kerken in het buitenland, ook gezangen in den geest en toon van het vervuld Evangelie gestemd te zingen'.

De ontvangst van de gezangenbundel was intussen heel verschillend. Zoals er bij de invoering van de nieuwe psalmberijming sprake was van het 'Maassluise Psalmenoproer', zo zijn soortgelijke toestanden aan de dag getreden bij de invoering van de Gezangenbundel.

De Delfzijer koopman Jacobus Klok sprak van 'sirenische minneliederen, om de gereformeerden al zingende van hun zaligmakende leer af te helpen, en een valsche en leugenleer in te voeren'. Hij wilde haar uit de kerk werpen.

In de classis Dokkum was 'ronduit verzet' tegen de invoering, zodat de Friese synode als eerste de gemeente verplichtte tot het zingen van minstens één gezang per kerkdienst.

In Hasselt (Ov.) wilde de kerkeraad (toen met 2 predikanten) snel tot invoering van de gezangen overgaan en verzocht daarom de gemeente zich 'daartoe voor te bereiden, bij wijze van zanggezelschap ten einde de gezangen ten eenigen tijd met vaardigheid, geregeld en op een vloeiende toon gezongen kunnen worden'. Gebrek aan bundels blokkeerde dit plan.

In Genemuiden hoopten de kerkgangers aan het eind van de Franse tijd (1813, 1814) dat de nieuwe koning het Gezangboek 'zou doen sluiten.'Ze lieten bij voorbaat het liederenboek gesloten. Toen koning Willem I op dit gebied echter geen restauratie beoogde, begon Genemuiden weer gezangen te zingen.

In Staphorst liepen in 1820 'een kerkvoogd en vele gemeenteleden' de kerk uit toen dominee van Rhee in plaats van het verplicht gestelde éne gezang na de preek ook nog een tweede opgaf.

Jodocus Heringa schreef intussen in een handboek voor beginnende dominees: 'Wilt u iets vernieuwen? Erken dan eerst de waarde van het oude. Laat ieder in zijn recht. Zoek binnen de gemeente de helpers uit die uw plannen kunnen dragen. Verbeter alleen dat wat binnen uw macht tot verbeteren ligt'.

Heringa schrijft verder dat de invoering van de Evangelische Gezangen 'een minder hevigen tegenstand' heeft ontmoet dan de nieuwe psalmberijming . Evenwel zijn ze door een deel der kerk 'met koelheid of wederzin ontvangen, terwijl een derde, en welligt het grootste deel, afkeerig van al wat nieuw en vreemd is, het geschenk met verachting en smaad van de hand gewezen heeft'. De tijd 'baart hierin allengs verbetering' zegt hij 'maar deze verbetering gaat een lan'gzamen tred, en zal dien waarschijnlijk blijven gaan'.

Ook hier volgt nog de conclusie van dr. Bosch:

'Het nieuwe gezangboek vloeide voort uit de kerkelijke en theologische ontwikkelingen van de voorgaande periode. Tegelijkertijd reikte het de Nederlandse vroomheid van na 1807 een aantal kernwoorden aan. "Op bergen en in dalen, ja overal is God", "Wees tevreden met uw lot", "Volbreng alleen getrouw uw plicht en eens wordt u het duister licht", "zoo bidden w'U voor elken stand; geef orde; heil zij 't vaderland!", deze woorden konden velen zonder moeite zingen. De gedachte dat de termen "God overal", "lot", "plicht", "stand", "orde", "vaderland" op gespannen voet stonden met de reformatorische grondbeginselen, niet zonder reden in de Psalmen onvindbaar waren en mensen in komende tijden vreemd in de oren zouden klinken, kwam bij de dichters niet op; door opname in de liedcultuur kon hun verspreiding nog beter ingang vinden.'

Besluit

Tot zover een aantal zaken uit het zeer lezenswaardige boek van dr. Bosch. Als gezegd vonden invoering van de nieuwe (nu oude) psalmberijming en de 'Evangelische Gezangen' in dezelfde tijd plaats. Daarbij, zegt Bosch, ging een 'mentaliteiswijziging aan theologische verschuivingen vooraf'. Verschuivingen vonden plaats ten gunste van 'evangelisch piëtisme.'

De trits 'God, deugd en onsterfelijkheid' heeft niet alleen doorgewerkt in de gezangbundel maar ook in de nieuwe (oude) psalmberijming. Dat, wat de psalmberijming betreft, de gemeente die meer gereformeerd is gaan invoelen, verandert niets aan het feit, dat deze berijming ook kind van zijn tijd is, een tijd waarin de theologie voor een deel al weggeraakt was van de Reformatie.

Bovendien had overschakeling van psalmen op gezangen ook te maken met ander geloofstype.

Kennis van de geschiedenis doet altijd relativeren. Doet overigens ook beseffen, dat verschijnselen zich altijd weer herhalen. Men leze dit boek om dat te beseffen.

N.a.v. dr. Roel A. Bosch, En nooit meer oude psalmen zingen, uitgave Boekencentrum, Zoetermeer, 397 pag., ƒ 39, 95.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 mei 1996

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

De oude psalmberijming en de evangelische gezangen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 mei 1996

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's