Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Innerlijke harmonie (1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Innerlijke harmonie (1)

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Eens was er de volmaakte harmonie: 'samenwerking of verband van een aantal zaken tot een welgevormd en aangenaam aandoend geheel, eenstemmig'. Anders gezegd - en nu denken we aan muziek - 'aangenaam klinkende vereniging van gelijkluidende of op elkaar afgestemde tonen'. Die eenstemmigheid, dat geheel op elkaar afgestemd zijn was er in den beginne.

Die heilige harmonie klinkt ons tegen in de vraag van de hemelse stem, Gods stem tot Job - Job 38 : 7. Het gaat over de tijd 'toen de morgensterren tezamen zongen en al de kinderen van God juichten'.

Prof. Bleeker vertaalde dit zo: onder eenstemmig gejubel der morgensterren, onder het machtig gejuich van al de engelen. Een dichter - H. de Bruin - tracht dit te vertolken met de woorden:

Zaagt gij de wereldmorgen, daar hij rees
terwijl het juichend sterrenheir hem prees
en englen met hun schallende bazuin
de lucht bevolkten boven aardes tuin?

Een dichterlijk ingestelde predikant - Miskotte - zegt van deze tekst: 'Er zijn vragen: zijn de morgensterren inderdaad sterren, alle sterren, die wij in de morgenstond kunnen zien? Klinkt een verre en vage herinnering hieraan door in de Griekse gedachten, dat de planeten zich zouden wentelen elk in zijn eigen sfeer en dat die een geluid zouden voortbrengen, dat harmonieus klonk, zodat een dichter, die niet meer de taal van onze tijd spreekt, dacht aan 'wereldbollen, die melodisch zingend om hun assen rollen? '.

Of moeten we bij die morgensterren denken aan de engelen, die gelijk met de hemel zouden zijn geschapen en die als kinderen van God de goede schepping met hun gejubel begeleiden?

In elk geval kunnen we zeggen, dat in het begin van de schepping alles zeer goed was en in volmaakte harmonie.

Die harmonie was er tussen de Schepper en de mens, die geschapen was naar Zijn beeld en gelijkenis. De dichter Vondel heeft dit op aangrijpende wijze verwoord. Hij stelt zich Adam en Eva voor op een morgen in.het paradijs en dan zegt de Adam:

Daar rijst het alverkwikkend licht,
Dat laag gedaald beneên de kimmen
De schaduwen en bleke schimmen
Verdrijft van 's aardrijks aangezicht.
De voglenzang, aan 't licht ontsteken
Begint met enen morgenwijs
Den groten Zegenaar ten prijs
Aan alle kanten uit te breken.

Hij vraagt aan Eva wat zij zullen gaan zingen en zij antwoordt:

Van wien toch beter dan van God,
Den bron en springaar aller dingen.
Kunt gij van ietwat lievers zingen?

Er was harmonie met de Heere, hun God, Er was harmonie tussen Adam en Eva. Er was innerlijke harmonie, eenstemmigheid met God en met de ander en met zichzelf.

Maar - zegt Vondel - als 'aller treurspelen treurspel' deze harmonie wordt verstoord. Er klinken nu wanklanken, die de zuivere tonen doorsnijden met snerpend geluid. We kennen het verhaal. De slang verleidt Eva en nu is haar verlangen niet meer om van de Bron en Springader van alle goeds, van God te zingen; zij wil als God zijn. En Adam volgt haar na.

Nu is de harmonie verbroken tussen Schepper en schepping, maar ook tussen de schepselen: de paradijselijke vrede tussen de dieren verdwijnt en het ene dier jaagt op het ander, leeuw en lam leven niet meer samen. Maar ook tussen de mensen is de harmonie verstoord: Adam beschuldigt Eva om eigen schuld te bedekken. Hij beschuldigt de Heere, Die hem deze vrouw heeft gegeven. Hier is het begin van een leven, waarin wij geneigd zijn God en de naaste te haten.

Deze wanklanken zullen zich voortaan schrijnend en schreeuwend laten horen. Het is opvallend, dat het eerste lied, dat ons in de Schrift wordt overgeleverd, de zang van Lamech is, een nakomeling van Kaïn, de eerste moordenaar - en zijn nakomeling gaat in hetzelfde spoor. Trots zingt hij:

Hoort mijn stem, gij vrouwen van Lamech!
Neemt ter ore mijn rede!
Ik sloeg wel een man dood om mijn wonde;
en een jongeling om mijn buil.

Eindeloos en in vele toonaarden zal dit lied van de geschonden harmonie gezongen worden tot in onze tijd toe. Het kan veelzeggend zijn, dat in de wereld, waarin wij leven, een deel van de moderne muziek vol is van wanklanken, schrille wanklanken volgen elkaar op in hoog tempo en met een fel ritme. Onvrede schreeuwt het uit. Van harmonie is geen sprake meer; de harmonie tussen God en mens en mensen onderling is totaal verstoord. Zou dit te maken hebben daarmee, dat ook de innerlijke harmonie ontbreekt? De innerlijke harmonie, die vrede geeft en rust.

Wanklanken in ons eigen hart

De schrille wanklanken zijn niet enkel om ons heen, maar klinken op in het eigen hart.
Soms horen we ze niet meer. Er kan in een mensenhart de harmonie van het kwaad zijn, zo intens en zo luid, dat andere geluideii niet meer te horen zijn. Er is slechts één melodie: het is de melodie van het lied van Lamech. In allerlei toonaarden zingt men hem na: het lied van het eigen ik. Eva werd uitgenodigd om het lied te zingen van de grote Zegenaar. Maar die zang is verstomd en heeft plaats gemaakt voor het lied van onszelf, ons eigen trotse ik, het lied van de mens. En men herkent het niet meer als in totale disharmonie met het lied, dat de Schepper looft. Men denkt er niet meer aan. En al luider en steeds meer uitdagend wordt het gezongen. Alle regels van deze zang stemmen met elkaar overeen, alle tonen zal afgestemd zijn op elkaar en men ontdekt niet, dat het één wanklank is. En hoe bruut of hoe kunstvaardig men het componeert, men beseft niet, dat dit lied eenmaal zal overgaan in de jammerklacht van hen, die verloren gaan.

Schijnbaar kan het ook anders zijn. Er is wel degelijk een besef van verstoorde harmonie in het innerlijk, van innerlijke tegenstrijdigheid in het hart. We willen iets en willen het tegelijk niet. Enkele eeuwen geleden verwoordde een Duitse dichter dit door te zeggen, dat er twéé zielen in zijn borst waren.

Jongeren ervaren dit duizendmaal. Er is een eerlijk en ernstig verlangen om anders, om beter te zijn. We beloven dit en we menen dit heel serieus. Ik denk aan een dichter, die als jonge man zich schriftelijk verbond om anders te gaan leven; hij voelde, dat het zo niet goed ging. Hij beloofde dit aan God en aan zichzelf. Maar hij ontdekte, dat de drang naar het kwade sterk was, hem te sterk was. Hij voelde zich innerlijk gespleten; er was geen harmonie in zijn hart.

Niet alleen jongeren kennen dit, maar de ouderen evenzeer. We stellen vast, dat we wel anders zouden willen, maar 'de omstandigheden dwongen me om te doen, wat ik eigenlijk niet wilde', 'ik had het liever niet gedaan of gezegd, maar ik kon er niet buiten want...'

Ook gebeurt het vaak, dat we iets het ene ogenblik niet willen en even later juist wel. Er is gespletenheid in ons bestaan. Er is geen harmonie ten goede, maar het goede lied, dat we zouden willen zingen, wordt doorkruist door valse tonen. We zongen vals. En veel, wellicht alles, was als één grote wanklank. Telkens ontdekken we, dat er van innerlijke harmonie ten goede geen sprake is en de dissonanten snijden ons door de ziel. We beleven dit soms in de kerk. Gretig luisteren we naar de woorden van eeuwig heil. We zongen op dat moment van harte mee, dat we met ons ganse hart Gods eer zouden vermelden. We beseften iets van de rijkdom van hen, die verblijd aan God gewijd van 's Heeren wegen konden zingen. Maar eer we thuis waren, doken andere gedachten op en we voelden, dat wanklanken het lied verstoorden. Ongemerkt waren we van het lied van de Heere overgegaan in een lied, dat tonen liet horen van de zang van Lamech, het lied van onszelf, van het eigen ik, het zondige ik. De valse klanken doen ons pijn in de oren, pijn in ons hart.

Hoe wordt de innerlijke harmonie hersteld?

Hoe overwinnen wij die innerlijke gespletenheid in ons hart?

Uiterlijk lukt dit misschien soms nog wel, maar in ons hart? En we weten, dat de Heere het hart aanziet; Hij kent onze binnenste gedachten. We gaan ontdekken, dat het met ons veel erger is dan we aanvankelijk meenden. Twéé zielen in onze borst?

We komen tot de vreselijke ontdekking, dat het in diepste wezen niet zo is, dat we verlangen ten goede, al is er ook de wil tot het kwade. We leren zien, dat onze wil verdorven is. De mens heeft zich vrijwillig van de uitnemende gaven, die de Schepper hem had gegeven, beroofd en daardoor is over ons gekomen blindheid, gruwelijke duisternis, ijdelheid en verkeerdheid van oordeel in ons verstand; zo peilen de Dordtse leerregels de ernst van onze situatie.

We ondervinden iets van een woord, dat al voor de zondvloed in de Schrift staat opgeschreven, dat het gedichtsel van het mensenhart te allen tijde boos is, al de overleggingen die ons hart voortbrengt zijn te allen tijde slechts boos. Dit is de erfzonde, die ons aankleeft van voor de geboorte. Ik heb eens in een preek over dit woord een rabbijn horen zeggen, dat dit niet inhoudt, dat er erfzonde is; hij noemde de gedachte aan de erfzonde onjoods en verwierp die. In die dienst vroeg ik me wel af, hoe hij dit rijmde met de woorden van David, dat hij in ongerechtigheid geboren was en dat zijn moeder hem in zonde had ontvangen? Als het er op aan komt, kennen wij de gespletenheid, de innerlijke disharmonie maar dit is niet het laatste. Wie dieper leeft, naar de Bijbel luistert, hoort enkel wanklanken.

Hoe kan dit dan hersteld worden, zodat de goede geluiden worden gehoord?

Nu komt mij een andere psalm van David in gedachten, psalm 86. Daarin bidt David, dat de HEERE zijn hart wil verénigen tot de vrees van Zijn naam. De vraag, die we stellen wordt tot een gebed, zoals ook bij de koninklijke zanger.

Wat is nu het verenigen van ons hart? Het wijst duidelijk op verdeeldheid, gespletenheid, disharmonie.

Calvijn merkt op, dat ons hart heen en weer wordt geslingerd en zo wordt voortgesleurd naar de verkeerde kant. Daarom bidden wij, dat de HEERE dit wil veranderen, ons wil veranderen.

God doet dit door Zijn Woord en Heilige Geest.

Hij bepaalt ons erbij, dat één ding nodig is.

Ik denk aan een gedicht van Jacqueline van der Waals:

Zijn mijne wegen, Heer, niet Uwe wegen,
en mijn gedachten Uw gedachten niet,
vernietig dan mijn hoop en houd mij tegen
opdat het kwade niet door mij geschiedt.

In die woorden herkennen wij de diepste nood, die onze schuld is. Wij hebben nodig, dat de Heere zelf ons laat zien door Zijn Woord, dat onze wil verkeerd is gericht van nature. Zo verkeerd, dat de dichteres bidt, dat God die gedachten vernietigen zal. Dat herinnert ons aan woorden uit onze catechismus over de afsterving van de oude mens. Nu worden we bepaald bij de noodzaak van de bekering. De harmonie kan alleen hersteld worden in de weg van de bekering. We hebben ontdekt, dat wij dit niet kunnen, niet om God de schuld te geven, maar als teken van onze diepe val.

Zou God zulke mensen, zoals we ons nu leren kennen, genadig willen zijn? Wat is het rijk, dat we dan na mogen zingen wat in de berijmde psalm 86 staat:

Heer, door goedheid aangedreven
zijt Gij mild in 't schuldvergeven

En meteen wordt ons de weg gewezen:
Wie U aanroept in de nood
vindt uw gunst oneindig groot.

Nu worden wij heengeleid tot de Heere Jezus Christus. Hij was degene, in wie de innerlijke harmonie volkomen was. Zegt Hij niet, dat het Zijn spijze is de wil van de Vader te doen? In Getsemané voert Hij zijn bange strijd, maar eenswillens met de Vader belijdt hij, dat niet Zijn wil, maar de wil van de Vader zal geschieden. En naar de wil van Vader ging Hij naar het kruis tot verzoening van onze onwil. Daar maakt Hij waar de belofte, die Hij in de eeuwigheid had gedaan: Ik kom, o God om Uw wil te doen. Door Zijn kracht, door Zijn genade is er : de verhoring van de bede van ons, dat God ons hart verenigen zal tot de vrees van Zijn Naam. Daar wordt de harmonie hersteld door de kracht van de Heilige Geest, de innerlijke harmonie. Nu mogen we zeggen:

Laat mij willen en niet willen
wat Gij wilt en niet en wilt,
blijde gaande door het stille
leven in Uw vree verstild.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 december 1996

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's

Innerlijke harmonie (1)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 december 1996

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's