Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de pers

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de pers

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

De preek van het jaar 1996

Eén dezer dagen is of wordt de beste preek van het jaar 1996 aangewezen door een jury die het dagblad Trouw daartoe heeft uitgenodigd. Je vraagt je af: wat zou de doorsnee Nederlander zich daar nu eigenlijk bij voorstellen? Staat het woord 'preek' niet veelal model voor saaiheid, voor een nodeloos lang en vervelend verhaal, voor moralisme. Kortom, het woord 'preek' staat niet voor een zaak die mensen vrolijk maakt. Als iemand een ontmoeting met een ander typeert met woorden als: ik heb een hele preek te horen gekregen, dan weet iedereen wel wat hij bedoelt. En een prekerige lezing is ook geen vleiende kwalificatie voor een lector. Kortom: dè preek van het jaar, wat wil men daarmee zeggen of bereiken? In de Kroniek van Kerk en Theologie (april 1997) gaat prof. dr. J. A. B. Jongeneel breed op dit thema in.

'In 1994 heeft het dagblad The Times zich verstout om een verkiezing van de preek van het jaar te houden. Het stelde toen: "Een preek is geen lezing. Een preek moet zozeer deel zijn van de predikant dat het uit de warmte van zijn persoonlijkheid komt en uit de kracht van zijn geloof. Een preek moet de Schrift verklaren met gezag en niet verbeelden met trivialiteiten. Er moet bewijs zijn van gebed en spiritualiteit, van de houding van de ziel en de ervaring van het leven".

In 1996 heeft het dagblad Trouw zich bij The Times aangesloten: wekenlang roept het al diegenen tot inzenden van preken op "die het schaarse talent hebben om hun kuddes op te wekken, te beroeren en te leiden, niet alleen door te dreigen met hellevuur, maar met compassie en oog voor actualisering". Het heeft Elizabeth Schmitz (staatssecretaris van justitie), Cisca Dresselhuys (hoofdredacteur van Opzij), Jelle van Nijen (docent kanselwelsprekendheid), Antoine Bodar (priester en kunsthistoricus) en T. van Deel (literair criticus van Trouw) bereid gevonden om de ingezonden preken die in 1996 "tijdens een kerkdienst of een godsdienstige bijeenkomst" gehouden zijn - in eerste instantie anoniem - te beoordelen "op inhoudelijke en uitdagende kwaliteit en op oratorische eigenschappen".'

Prof. Jongeneel zet een paar kritische kanttekeningen bij deze wedstrijd. Hij acht het in ieder geval een verdienste van Trouw dat het tenminste wat leven in de brouwerij heeft weten te brengen gelet op de heftige discussies die deze zaak heeft opgeroepen. En, het gaat eens een keer niet over Samen op Weg. Dat mag ook verfrissend heten. Prof. Jongeneel kan zich meer vinden in de wedstrijdomschrijving van The Times dan in die van Trouw. The Times associeert de preek terecht met geloof, Schriftverklaring, gebed etc. Trouw daarentegen brengt preken ten onrechte in verband met 'hellevuur' en rnet het effect dat het sorteert: het 'beroeren' van 'de kuddes'. Trouw verliest door deze aanduidingen de objectiviteit, aldus prof. Jongeneel.

Het uitschrijven van een preekwedstrijd is nieuw. Niet nieuw is de fundamentele bezinning op de preek. Jongeneel citeert August Tholuck (1809-1877) die o.a. dit zegt: 'Eene preek is goed wanneer zij den hemel tot vader en de aarde tot moeder heeft...'. Een preek is altijd een relationeel gebeuren: het gaat om 'God' en 'mensen' persoonlijk. Een goede preek, aldus Jongeneel, doet recht aan alle vier bij de Woordverkondiging betrokken partijen: God, de predikant, de gemeente(leden) en niet-christenen.

'In gesprek met de traditie en in gesprek met The Times, de jury en de inzenders wil ik over deze vier relaties een paar opmerkingen maken. Ik begin met de relatie van de predikant tot God. Het is ultiem God die beoordeelt wat de beste preek van het jaar 1996 geweest is. Het in gebed contact zoeken met God is een eerste vereiste voor het maken van een goede preek. Het biddend voorbereiden van een preek in de studeerkamer is geen tijdverspilling, maar de best denkbare tijdinvestering: mmers er moet iets namens God gezegd worden: wie is daartoe zonder gebed in staat? Augustinus stelt terecht: Zóó hebben wij vóórdat wij spreken te bidden, en nadat wij gesproken hebben Hem te danken van wien wij weten dat wij het ontvangen hebben, opdat wie zich beroemen wil in Hem roeme in wiens hand wij en onze redenen zijn" (:101). In onze jachtige en door secularisatie gestempelde tijd missen veel preken diepgang doordat zij niet in gebed geworteld zijn (hier spreek ik ook over mijn eigen preken). Uit de oproep van Trouw blijkt niet, dat gebed een vereiste is voor het maken van preken. The Times daarentegen refereert wel aan gebed: het is van mening dat de preek een demonstratie moet zijn van eraan ten grondslag liggend gebedsleven.

God vergist zich nooit in de beoordeling van preken. De predikant daarentegen doet dat meer dan eens, ook in het beoordelen van zijn/haar eigen preken. Hij/zij kan zich grondig in de Heilige Schrift verdiept hebben als in de bloemgaarde Gods, waarin hij/zij - om met Chrysostomus (ca. 347-407) te spreken - "als eene vlijtige bij rondvliegt om voor de gemeente kostelijken honig te verzamelen" (:65-66) en dan denken een goede preek voorbereid te hebben. Een goede preek is echter meer dan alleen maar een goede Schriftuitleg. Een goede preek is ook een gesprek van de predikant met zijn/haar gehoor. Makarius de Egyptenaar (ca. 300-391), die sterk op eenzaamheid, zelfonderzoek en de verborgen omgang met God gericht was, stelt aan hem/haar eisen: De geestelijke die niet uit zijne eigene ervaring kan spreken is een rampzalig mensch!" (:45). Piëtisten stemmen graag met deze zinsnede in, Barthianen niet. Piëtisten wensen alleen wedergeborenen op de preekstoel, Barthianen alleen hen die zich echt verbi divini minister weten en daarom de preek alles behalve een soort barometer van de geloofs-en gemoedstoestand van de predikant willen laten zijn. Overigens kan de relatie van de predikant tot zijn/haar eigen preek niet los gezien worden van de norm die hij/zij aan zichzelf stelt. In deze voel ik mijzelf sterk verwant met Augustinus die hoge eisen aan zichzelf en ook aan anderen stelde: Bijna altijd mishaagt mij mijne rede, want ik worstel om eene betere uitdrukking; ik gevoel het beter dan ik het kan uitspreken" (:113-114). The Times heeft voor de relatie van de predikant tot zichzelf ("zijn persoonlijkheid") meer oog dan Trouw. Trouw stelt de predikant alleen maar voor de vraag naar zijn/haar eigen "talent".

De preek wordt in en ten behoeve van de gemeente gehouden. Deze is dus bij uitstek bevoegd om de preek te beoordelen. Zij heeft meestal een fijne neus voor authenticiteit. Een predikant die poogt door zijn/haar preken bij de gemeente in het gevlij te komen, valt snel door de mand. Rudolf Stier (1800-1862) beschouwt de preek niet als het verlengstuk van het verwachtingspatroon der gemeente; hij vindt dat de preek ook haaks op dit verwachtingspatroon moet (kunnen) staan: Wij predikers moeten de slapers opschrikken, de trotschen van hunne hoogte neerwerpen, allen die het noodig hebben, en dus ons zelven in de eerste plaats, met ernst en tot ernst vermanen... wij moeten de waarheid aangenaam maken aan de consciëntie der menschen' (:368). De goude tijden waarin preken door bijvalsbetuigingen en toejuichingen van het kerkvolk onderbroken werden liggen weliswaar ver achter ons, maar keren in sommige Pinkstergemeenten en Derde Wereld-kerken terug. Chrysostomus roept gevierde predikanten - in de eerste plaats zichzelf - op tot "verachting van den lof' (:61). Tegenwoordig behoeft de predikant niet zo zeer lofuitingen van de gemeente, maar bemoedigende reacties om het preken vol te (kunnen) houden. In The Times is de gemeente absent, maar in Trouw treedt zij voor het voetlicht, zij het niet als de beoordelaar van de preek, maar als de geadresseerde.'

We laten hier weg wat prof. Jongeneel schrijft over de relatie van de predikant tot niet-christenen, dit vanwege de mij toegemeten ruimte. Intussen, wie als prediker weet dat zij onder zijn gehoor aanwezig zijn, voelt altijd de geweldige kloof in woordgebruik maar vooral inzake de hele geloofsbeleving die via de preek aan de orde komt en op de niet-christen als bijna sprookjesachtig en daarom uiterst ongeloofwaardig kan overkomen.

Preekwedstrijd?

Er zijn nogal wat bezwaren gemaakt tegen de hele opzet van dit gebeuren. Prof. Jongeneel zegt er nog dit van.

'Hoewel er gegronde bezwaren gemaakt kunnen worden tegen het wedstrijdkarakter dat de dagbladen The Times en Trouw aan preken gegeven hebben, moeten deze niet overdreven worden. In de eerste plaats is er, al lang voordat The Times en Trouw hun acties gestart zijn, "de wedstrijd" in de predikant zelf: bij het maken van de preek strijden allerlei gedachten in hem om de voorrang (veel gedachten verdwijnen als sneeuw voor de zon en veel ontwerpen eindigen in de prullebak). In de tweede plaats is er - nolens volens - "de wedstrijd" tussen predikanten onderling: sommigen trekken nu eenmaal veel publiek, en anderen niet. In de derde plaats is er "de wedstrijd" van de predikant met de hoorders/luisteraars: geen predikant heeft hiermee meer te maken dan de radio-en televisiepredikant aan wie op ieder willekeurig moment door de knop om te draaien het zwijgen opgelegd kan worden. Tenslotte "wedijveren" uitgevers met elkaar om het verkrijgen van de pennevruchten van predikanten die goed in de markt liggen; zij houden de verkoopcijfers goed bij en lezen bovendien ijverig de recensies van door hen zelf en door hun concurrenten in boekvorm uitgegeven preekbundels. Sluiten de prijsvragen van The Times en Trouw dus toch niet een beetje aan bij wat al lang in domineesland voorkomt?

Mijns inziens worden preken niet te veel, maar juist te weinig aan een kritische beoordeling in en buiten de gemeente onderworpen. Een beoordeling door christenen met grote cultuurgevoeligheid kan het geheel der prediking in Nederland ten goede komen. In feite kan de preekwedstrijd van Trouw vergeleken worden met het opnieuw proefpreken (vergelijk het nog eens doen van rij-examen door hen die iedere week achter het stuur zitten). Ik hoop dat de Trouw-jury niet alleen door het maken van een selectie, maar ook en vooral door het inzage verschaffen in de gehanteerde selectiecriteria verder stof zal doen opwaaien: ter overweging.'

Wat zal het gevolg zijn voor hem/haar die straks verkozen blijkt te zijn als degene die volgens de jury de beste preek heeft geleverd? Wordt die preek een model zoals het dus kennelijk moet wil je voor vol worden aangezien in de wereld van hen die de juryleden vertegenwoordigen? Terecht merk prof. Jongeneel op dat het laatste oordeel in de hemel weleens anders zou kunnen uitvallen dan het voorlaatste oordeel van de jury over de beste preek van 1996. Persoonlijk ervaar ik preken inderdaad als een vorm van examen doen. Voor Christus èn voor Zijn gemeente. Daar zit geen competitie achter voor eigen eer en roem. Maar veeleer de wedijver van de apostel: opdat ik er enigen gewinnen mag voor Christus. Die ijver en die hartstocht dient ons als predikers te drijven. En dan blijft de prediking een vorm van dwaasheid. Maar ze is tegelijk instrument in Gods hand om Zijn wijsheid te laten zegevieren over jood en Griek, intellectueel met paarse invloeden en Jan Boezeroen die het allemaal wel goed vindt.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 mei 1997

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Uit de pers

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 mei 1997

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's