Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Laodicéa en een rijke Christus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Laodicéa en een rijke Christus

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

'Zo dan, omdat gij lauw zijt, en noch koud noch heet, Ik zal u uit Mijn mond spuwen.Want gij zegt: Ik ben rijk, en verrijkt geworden, en hebt aan geen ding gebrek, en gij weet niet, dat gij zijt ellendig, jammerlijk, arm, blind en naakt.Ik raad u dat gij van mij koopt…'Openbaring 3 : 16 t/m 18a

Laodicéa was ten tijde van de Romeinse overheersing één van de welvarendste steden in Phrygië. Door de bloeiende schapenteelt trok dit het bankwezen naar de stad en ontstond er een welvarende manufacturenhandel. Ook was er een beroemd medisch instituut waar ogenzalf werd bereid dat werd geëxporteerd. Toen rond het jaar 60 na het begin van onze jaartelling Laodicéa zwaar werd getroffen door een aardbeving, werd de stad door de inwoners uit eigen middelen weer opgebouwd. Hulp van buiten was niet nodig; rnen kon zichzelf redden.
Waarschijnlijk is de christelijke gemeente in Laodicéa gesticht in de tijd dat de apostel Paulus in Efeze werkte. In Hand. 19 : 10 lezen we dat gedurende de twee jaar dat Paulus in Efeze was 'allen, die in Azië woonden, het Woord van de Heere Jezus hoorden, zowel joden als Grieken'. Al is het niet zeker dat Paulus zelf de gemeente bezocht heeft, wel kende hij de gemeente van nabij, en noemt haar samen met de naburige christelijke gemeente van Kolosse (Kolos. 3 : 1; 14 : 13 e.v.). Van Laodicéa is bekend dat ze nooit heeft blootgestaan aan vervolging en verdrukking.
In de zevende en laatste brief richt de Heere Jezus Zich tot de gemeente van Laodicéa. 'Ik weet uw werken…'. Je ziet als het ware de ogen van de gemeenteleden oplichten bij deze woorden als de voorganger de brief voorleest. De Laodicenzen zijn daar niet bang voor; ze vinden het juist prachtig dat hun werken bij God bekend zijn. Christus moet wel zeer ingenomen zijn met het geestelijke leven in hun gemeente. 'We zijn een bloeiende gemeente, dat kan eenieder zien', zo redeneert men. Maar Christus' oordeel valt totaal anders uit dan de gemeenteleden in Laodicéa verwachten: 'Ik weet uw werken dat gij noch koud zijt, noch heet; och, of gij koud waart, of heet. Zo dan, omdat gij lauw zijt en noch koud noch heet. Ik zal u uit Mijn mond spuwen'. Christus noemt hen dus 'lauwe' christenen. Lauw, de Laodicenzen weten precies wat dat is en hoe dat smaakt. Niet ver van Laodicéa ligt Hiërapolis, daar zijn heetwaterbronnen (het huidige Pamukkale!). Als het water Laodicéa binnenstroomt is het inmiddels lauw geworden. Wie lauw water proeft, spuwt het direct weer uit. Het is niet te drinken, zo vies smaakt het! Nu dat beeld gebruikt de Heere Jezus nu voor de gemeente van Laodicéa. Waarom? Wel, omdat lauw niet heet is en ook niet koud. De kou heeft de warmte en de warmte heeft de kou geneutraliseerd. Iemand die koud is en niet gelooft, en koud en onverschillig staat tegenover de Heere, zo'n mens kan nog voor het Evangelie gewonnen worden. Zijn koude hart kan versmelten als hij in aanraking komt met de hartverwarmende liefde van de Heere Jezus Christus. Maar een lauw persoon die koud noch heet is, hoe moet het daarmee? Met halfslachtige 'naamchristenen', die geen levende relatie met de Heere hebben en toch als christenen willen worden aangezien? Is het een wonder dat Christus zegt: 'Waren jullie maar heet of koud'. Om die lauwheid velt Hij zo'n hard oordeel over deze gemeente; en is Hij van plan haar uit Zijn mond te spuwen, omdat het zo'n vreselijke walging bij Hem oproept. Het ergste van deze lauwe gemeente is nog wel dat ze denkt rijk te zijn en aan niets gebrek te lijden en zich op haar rijk-zijn beroept. De leden van de christelijke gemeente in Laodicéa zijn trots op de bloei van hun kerkelijk leven. Goed kerkbezoek, veel jongeren in de gemeente, allerhande kerkelijke activiteiten en ook de diaconie en de kerkvoogdij hebben geen klagen. Een voorbeeld voor menig andere gemeente. 'Ik ben rijk en verrijkt geworden en heb aan geen ding gebrek'. Maar Christus laat over de ware toestand van de gemeente geen twijfel bestaan: 'Gij weet niet, dat gij zijt ellendig, jammerlijk, arm, blind en naakt'. In de Griekse grondtekst staat het nog scherper: 'Gij zijt de ellendige, de jammerlijke, de arme, de blinde en de naakte'. Ziet u de zorgwekkende toestand van deze gemeente. Moeten wij helaas in onze tijd niet erkennen dat veel kerkelijke situaties gelijkenis vertonen met die van de gemeente van Laodicéa. Voor het oog ziet alles er aantrekkelijk uit, maar als je verder kijkt dan zie je veel lauwheid en dorheid. Laten wij ons allerminst boven de gemeente van Laodicéa verheffen. Juist hoogmoed en zelfingenomenheid zijn er het bewijs van dat het goed mis is met de gemeente van Laodicéa.
Een bekend spreekwoord luidt: 'Waar het hart vol van is, loopt de mond van over?' Bent u zo'n levend getuigen van uw Heiland in uw directe omgeving; of moeten uw buren alleen maar opmaken dat u christen bent uit het feit dat u op zondag naar de kerk gaat. Iemand zei eens, toen hij door een evangelist bezocht werd: 'Ik heb verschillende christenen in mijn kennissenkring, maar ik begrijp niet dat ze me er nog nooit over hebben verteld als geloven zo belangrijk schijnt te zijn'. Is dat niet beschamend? Hoe kan een christelijke gemeente leven, als de gemeenteleden niet zelf als levende stenen er deel van uit maken? Daarom zegt Christus ook tegen de gemeenteleden van Laodicéa dat ze ten diepste straatarm zijn, omdat ze het ware levende geloof missen; blind zijn ze voor de rechte kennis aangaande God én hun eigen ellendige situatie; naakt omdat ze de ware gerechtigheid en heiligheid missen, die vrucht is van een levend geloof. Juist dit arm, blind en naakt zijn maakt hen ellendig en jammerlijk..
Christus stelt tegenover de drievoudige geestelijke ellende Zijn drievoudige raad. 'Ik raad u dat gij van Mij koopt goud, beproefd komende uit het vuur, opdat gij rijk moogt worden; en witte klederen, opdat gij moogt bekleed worden, en de schande van uw naaktheid niet geopenbaard worde; en zalf uw ogen met ogenzalf opdat gij zien moogt'. De Heere spreekt met een heilige ironie vol van opzoekende liefde en ontferming. Het goud, waarmee de Laodicenzen zich rijk wanen, is waardeloos. In de eerste plaats raadt Christus hen aan in hun armoede van Hem goud te kopen, echt puur goud, dat de loutering in het vuur heeft doorstaan en gezuiverd is. Hiermee wordt het geloof bedoeld dat God schenkt aan eenieder, die Hem daar in oprechtheid om vraagt. Dat geloof weerstaat in Gods kracht alle beproeving. Ten tweede, raadt de Heiland aan om van Hem witte klederen te kopen, opdat ze bekleed mogen worden en de schande van hun naaktheid niet geopenbaard zal worden. Deze witte klederen staan wel in schril contrast met de klederen, die in Laodicéa gemaakt worden van de zwarte schapenwol waardoor de Laodicenzen zo'n grote bekendheid genieten. De witte klederen zijn symbool van de heiligheid en de gerechtigheid. In het boek Openbaring komen we het beeld van de witte klederen regelmatig tegen in de visioenen, waar ons de gezaligden voor de troon van God beschreven worden, gekleed in witte klederen. Deze witte klederen bedekken onze naaktheid, die een gevolg is van de zonde tegen God. De derde raad die Christus geeft is het zalven van de ogen met Zijn ogenzalf opdat ze zien mogen. Laodicéa bekend om zijn ogenzalf dat zijn weg vindt naar alle windrichtingen. Ogenzalf die helpt om natuurlijke blindheid te genezen. Zo zegt Christus moeten jullie ook tot Mij komen: Ik verkoop, gratis en voor niets, ogenzalf, waardoor jullie genezen kunnen worden van jullie geestelijke blindheid. Het is nodig dat door de werking van de Heilige Geest jullie ogen open gaan.
Ondanks alle lauwheid en geestelijke armoede heeft Christus Zijn gemeente, die naar Zijn Naam genoemd is, hartelijk lief. Christus spreekt geen harde woorden over haar tot haar verderf en ondergang, maar juist om haar te redden en te behouden. Het hart van de brief klopt dan ook in het 19e vers: 'Zo wie Ik liefheb, die bestraf en kastijd Ik; wees dan ijverig en bekeer u'. Op veel plaatsen in de Schrift lezen we dat God mensen die Hij liefheeft straft en kastijdt. Juist om hun eigen bestwil, om hun behoud! Daarom handelt Hij ook zo met de Laodicenzen en roept hen op ijverig te zijn en zich te bekeren. Met 'ijverig zijn' bedoelt de Heere Jezus niet dat ze nog meer activiteiten moeten gaan ontplooien. Dat ze nog harder moeten gaan werken. Eigenlijk bedoelt Hij: wordt weer 'heet', laat je hart weer voor Mij kloppen. Leg alle lauwheid af en bekeer je. Keer terug tot de eerste liefde, de liefde tot Mij.
Zo staat Christus aan de deur en Hij klopt. Klopt om binnengelaten te worden in ons leven. Maar vraagt u: kan ik dat wel? Kan ik Christus in mijn leven binnenlaten? Terecht wijzen de opstellers van de kanttekeningen van onze Statenvertaling erop dat het hier niet gaat om de vrije wil van de mens. Maar deze vermaning is een middel daardoor Christus onze harten wil openen. 'Indien iemand Mijn stem zal horen en de deur zal opendoen Ik zal tot hem inkomen'. Het initiatief hiertoe gaat duidelijk van Christus uit en niet van de mens. Hij klopt, Hij nodigt uit om die deur open te doen. Hij vraagt van ons om een reactie. Er zijn twee mogelijkheden: De deur dicht laten óf hem opendoen. Daarin ligt onze verantwoordelijkheid. Geloven is niet meer dan gehoorzaam zijn aan Christus. Hem binnen laten komen en Hem Heer en Meester laten zijn in ons hart en leven. Daar ligt juist het probleem! Wij zitten liever zelf op de troon en willen zelf doen waar we zin in hebben. Als we Christus binnenlaten dan zijn we koning af, want dan moeten wij van de troon. Dan moeten we ons helemaal wegcijferen, onszelf verloochenen en dat doet pijn. We mogen ons niet verstoppen achter de smoes, hoe vroom die ook klinken mag, dat we onszelf niet kunnen bekeren. Want dat heeft niets te maken met rechtzinnigheid, maar is lijdelijkheid voortkomend uit puur ongeloof. Iemand die gegrepen is door het Evangelie zal nooit zeggen: 'Ik heb mezelf bekeerd doordat ik de Heere Jezus heb lief gekregen en daarom Hij mij'. Integendeel, hij zal zeggen: 'Christus heeft mij eerst lief gehad en ik mag nu die liefde van Christus in het geloof beantwoorden'. Die liefde van Christus voor een arm, onwaardig, zondig mens is hartverwarmend. Leg dit dringend appèl, deze klop op de deur van uw hart dan ook niet naast u neer, want bij wie de Heere Jezus binnenkomt verandert alles.
'Ik zal tot hem inkomen en Ik zal met hem avondmaal houden en hij met Mij'. De maaltijd is in het oosten het hoogtepunt van de dag. Het is teken van gemeenschap en vreugde. Zo laat Christus ons ook delen in Zijn gemeenschap. Christus, als Gastheer laat het ons aan niets ontbreken. De gemeenschap met Christus gaat boven alles. Dit beeld van het avondmaal houden met Christus is niet slechts beeld van het leven na dit leven, waar het aanzitten in Gods Koninkrijk vergeleken wordt met het aanzitten aan een bruiloftsmaal, maar het krijgt nu al steeds meer en meer gestalte in de voortgang van het leven in het geloof!

J. Noordam, Nieuwerkerk aan den Ijssel

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 juli 1999

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Laodicéa en een rijke Christus

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 juli 1999

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's