Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De eeuw van onze dominee

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De eeuw van onze dominee

G.T.S.V. ‘Voetius’ 1899-1999

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vorige week verscheen een boek van Geert Mak, getiteld 'De eeuw van mijn vader', een kroniek van de twintigste eeuw, met daar doorheen een familiekroniek, geschreven aan de hand van familiecorrespondentie. Dat boek begint op 28 september 1899, als grootvader Mak wordt geboren. Een week later op 4 oktober werd 'Voetius' geboren, de vereniging voor studenten in de theologie te Utrecht, waar de jaren door generaties predikanten mede hun vorming hebben ontvangen. Het boek, dat dezer dagen ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan werd uitgegeven, zou men analoog aan de titel van het boek van Geert Mak kunnen aanduiden met de titel 'De eeuw van onze dominee'. Met 'onze' bedoel ik dan hervormd gereformeerde predikanten. Weliswaar zijn lang niet allen, die ooit lid van 'Voetius' waren, hervormd gereformeerd gebleven, maar wel heeft een schare van hervormd gereformeerde predikanten in de eeuw die voorbijging in hun studententijd het gezicht van 'Voetius' bepaald. Alle namen zijn achterin het boek weergegeven. En op vele foto's staan ze als jongemannen afgebeeld, velen al (lang) overleden, velen nu geëmeriteerd of nog een gemeente dienend.


De vereniging, die in 1899 ten huize van G. H. Beekenkamp werd opgericht, kreeg toen eenvoudigweg de naam 'Voetius' (hierna aangeduid zonder aanhalingstekens, v.d.G.), met daarbij als zinspreuk 'De vreeze des Heeren is het beginsel der wetenschap' (Spr. 1 : 7a). Later zou de naam worden Gereformeerde Theologische Studentenvereniging 'Voetius'. De eerste bestuursleden waren Th. J. L. Ruys, G. C. Klaarhamer, G. H. Beekenkamp en B. van der Wal. Direct kwam de vraag aan de orde wat 'beoefening der wetenschap' inhield. B. van der Wal achtte wetenschap in het algemeen te behoren tot 'het gebied van de algemeene gratie (genade)'. Op het gebied van de particuliere gratie geldt, zei hij, het geloof, 'dat te verstaan geeft, dat het Woord Gods door de wereld is toebereid'. Dat Woord bevat, zei hij, niet alle beginselen voor de wetenschap. Was dat niet 'een enigszins Remonstrantsche zienswijze? ', vroeg Beekenkamp. De heer Van der Wal weerlegde dit. De heer Klaarhamer zou er op de eerste vergadering na kerst van het jaar van oprichting over refereren. Het thema zou regelmatig op Voetius terugkeren.

P. Zandt
Dr. J. H. van de Bank, die de jaren 1899-1930 beschrijft, en dr. F. G. M. Broeyer, die een Intermezzo schrijft in de tekst van Van de Bank, besteden beiden aandacht aan de positie van student P. Zandt, de latere parlementariër voor de S.G.P. Vóór Voetius bestonden al de studentengezelschappen 'Borger' en 'Secor-Dabar'. Daarvan kon men alleen lid worden – en dan nog wel alleen op uitnodiging – wanneer men corpslid was, lid dus van het algemene Utrechtse studentencorps. Slechts een klein deel van de corpsleden werd door Borger gevraagd lid te worden. J. F. Pauwe bijvoorbeeld, die zich later als predikant losmaakte van de Hervormde Kerk, werd door beide disputen die eer niet waardig gekeurd. P. Zandt wel, die maakte zoveel indruk dat beide disputen hem uitnodigden. In het debatteren 'stond hij zijn mannetje'.
Zandt, die de eerste vergaderingen van Voetius bijwoonde, richtte echter al spoedig 'Voetius-B' op, omdat hij vond dat Voetius teveel naar binnen gekeerd was. Met deze sectie wilde hij Voetius toegankelijk maken voor leden, die 'nog niet duidelijk op een gereformeerd standpunt stonden', hoewel hij tijdens een Borger-debat in januari 1903 betoogde, dat de geschiedenis de gereformeerden in het gelijk stelde. Maar hij wilde ook met anderen dan geestverwanten omgaan.


Zandt was intussen, zegt Broeyer, een uitstekend Borgerlid en werd daar in 1903 als preses gekozen. Hij poneerde daar ook de stelling, dat, omdat christenen in het corps hun geluid moesten laten horen, ze ook actief aan 'de groentijd' moesten meedoen. Hij noemde het 'verwekelijking', gemis aan 'mannelijkheid' als men bezwaar had tegen de groentijd. Na zijn presidiaat bedankte hij voor Borger maar hij bleef wel de vergaderingen bijwonen. Een maand later opponeerde hij daar tegen de stelling, dat predikanten niet als politieke leiders zouden moeten optreden. Een principieel opstapje kennelijk voor later, toen hij zelf parlementariër werd. Later hield 'de bijna tachtigjarige Zandt' nog een speech bij 'een nabroodje van Borger' op de corpssociëteit aan het Janskerkhof, herinnert Broeyer, zelf ook oud-Borgeriaan, zich. Wat hij daar zei, tekende Broeyer niet op.
Met het afstuderen van Zandt zeeg Voetius-B ineen. J. H. F. Remme betitelde deze sectie als 'een boze zweer' en 'lamme vleugel'.

De Bond
Op 14 maart 1906, het jaar waarin de 'Gereformeerde Bond tot Vrijmaking van de Hervormde Kerk' werd opgericht, diende dezelfde Remme op Voetius een motie in, waarin de vereniging 'warme sympathie' betuigde 'voor het manmoedig pogen van de onlangs opgerichte Bond tot vrijmaking der Kerken'. Zover kwam het niet. In de in 1909 (niet 1908, v.d.G.) opgerichte 'Gereformeerde Bond tot verbreiding en verdediging der waarheid in de Nederlandse Hervormde (Gereformeerde) Kerk' voelden Voetiani, zegt Van de Bank, zich beter thuis. Dat hing samen, zegt hij, met de kritische positie die Voetius innam tegenover H. Visscher, 'een geestverwant van Kuyper'. Die zag de Hervormde Kerk slechts als een verzameling richtingen met een administratieve eenheid.

Voetius heeft in de latere jaren nooit een officiële band met de Gereformeerde Bond gehad. Maar vele studenten werden tijdens hun studie wel lid of na hun afstuderen predikant-lid. Vanwege de gemeenschappelijke grondslag was er 'haast vanzelfsprekend' een relatie, schrijft ds. R. J. van de Hoef. De jaren door heeft het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond dan ook bijeenkomsten belegd voor studenten in de theologie. Vanaf 1978 zijn er ook de jaarlijkse ontmoetingen van de besturen geweest.
Er zijn jaren geweest van bijeenkomsten, die een kritisch karakter hadden. Op een vergadering van Voetius, schrijft C. C. de Vreugd, werd gesproken over de vraag welke houding men zou aannemen op de vergadering met het hoofdbestuur van de G. B. (1961). Men besloot 'niet direct met bezwaren te komen, voorzichtig en correct te zijn enerzijds, anderzijds te beseffen, dat we "Voetius" vertegenwoordigen en er niet als jochies zitten'. De preses noemt later de ontmoeting met het hoofdbestuur 'niet onbelangrijk' maar men moet de kritische en onafhankelijke lijn 'en geen andere' vasthouden.
In 1977 melden de notulen de vraag of men zich moest distantiëren van het bezoek van de GB aan Zuid-Afrika. 'Laten we enkel theologie studeren' was kennelijk het antwoord.
Ik herinner mij het jaar, waarin het hoofdbestuur het geschrift 'Positie en beleid' uit­ gaf (1976). Er was toen een stormachtige vergadering. Maar meestal is gebleken, dat er sprake was van verwantschap en gemeenschap in 'Schrift en belijdenis'.


Met de hoogleraren uit de kring van de Gereformeerde Bond is er altijd een nauwe band geweest, hoewel ook met hoogleraren uit confessionele kring zoals prof. dr. G. P. van Itterzon en prof. beek, dr. C. van Leeuwen. Met name prof. dr. S. van der Linde moet worden genoemd. Hij werd ooit erepreses ('De notulen zwijgen over de vraag of bij deze benoeming prof. Severijn is gepasseerd'). Maar ook de hoogleraren H. Jonker, C. Graafland en M. J. G. van der Velden en later A. de Reuver en E G. Immink hadden hun nauwe banden met Voetius, alsook de docenten J. H. van de Bank en A. Noordegraaf.
De komst echter van dr. A. A. van Ruler naar Utrecht heeft voor Voetius grote gevolgen gehad, schrijft (nu ds.) A. J. Mensink. 'Behalve bij de colleges van professor Severijn' – voorzitter van de Gereformeerde Bond – werd de aandacht van de studenten vooral gericht op Van Ruler, 'die op al zijn wegen door geheel Voetius met bewondering, aandacht en inspanning werd gadegeslagen'. 'Zijn theologie bevatte elementen die aansloten op de theologische uitgangspunten van Voetius: de bevinding, de theocratie en pneumatologie.' Hij spaarde overigens de Voetiani niet, met name als het ging om de bevinding in de prediking. Daarom was diens geestelijk testament 'Ultra gereformeerd en vrijzinnig' voor hen geen verrassing meer.
Het laatstgenoemde geschrift werd overigens – dit terzijde – in deze kolommen breed en met affiniteit besproken. (Men leze 'Op het scherp van de snede', 1972.)

Thema’s
De ontwikkelingen in de eeuw, die achter ons ligt, leest men af aan gelaat, gewaad en gepraat van de heren theologanten. Men leest het ook af aan de thema's, die aan de orde komen. Daarin is – zo blijkt met name uit het overzicht van Mensink over de jaren 1930-1960 en van C. C. de Vreugd over de jaren 1960-1999 – een constante en daarin is een variabele. De constante betreft de dogmatische of geestelijke thematiek, de variabele heeft te maken met de ontwikkelingen in de kerk, zoals de hervormde kerkorde van 1951, de kwestie van de vrouw in het ambt, de nieuwe bijbelvertaling van 1951, de nieuwe psalmberijming en de liturgie in het algemeen, het Samen op Wég-proces, de plaats van de vrouw op Voetius.
Hier volgt een kleine greep uit de geestelijke en dogmatische thema's. Dr. C. Steenblok, gepromoveerd op ('nota bene') Voetius, kwam in 1947, toen hij nog predikant bij de Gereformeerde Gemeenten in Gouda was, spreken over 'Het werk van de Heilige Geest in de prediking'. De studenten verschilden 'fors' met hem van mening over wat gereformeerd was en wat niet. Ds. L. Blok speelde een voortrekkersrol in de bewustwording van de pastorale aspecten van de theologie', met name ten aanzien van doop en avondmaal. Scherp stelde hij, 'dat de piëtisten en de modernen het avondmaal hebben ontvolkt'. Zowel ds. J. G. Woelderink als ds. I. Kievit, verschillend in hun visie op het verbond, kwamen eind dertiger jaren spreken op Voetius.


In 1964 sprak ds. G. Boer over de Pinksterbeweging. C. C. de Vreugd geeft uit die lezing enkele zijns inziens 'opmerkelijke' citaten. Hier volgen ze:

 

 

 

'De gemeente is steeds verlegen geweest om de volle doorwerking van de Heilige Geest. De geestesdoop die de Pinksterbeweging voorstaat, is bijbels, stelt men deze gelijk met de volledige toepassing van Christus en al Zijn weldaden, dan honoreert men de bijbelse gegevens volledig. .. .De vervulling met de Heilige Geest gebeurt meestal als een nieuwe kring van mensen wordt bereikt. Toch mag men het vervuld worden niet tot dit laatste beperken, wat de gereformeerde theologie tot nu toe wel heeft gedaan... Als we geloven dat Christus gisteren en heden Dezelfde is, moeten we het als schuld zien, dat de kerk in haar tocht over de aarde vele van deze charismata verloren heeft. Onze tijd heeft in de eerste plaats geestelijke bediening nodig.'

De Vreugd miste 'een dergelijke openheid' bij innerlijke twisten, die zich eerder in Voetius voordeden. We voegen hier toe, dat ds. Boer in de Waarheidsvriend in die tijd even opmerkelijke artikelen schreef over deze thematiek. Daaruit hebben we later in deze kolommen nog wel eens geciteerd, omdat ook vandaag dit thema allerwegen aan de orde is.

Krenten

De verleiding is groot nog enkele krenten uit de pap van dit boek te viissen. We wijzen op de mooie bijdrage van ds. I. Tüschki, die over de vele Hongaarse studenten schrijft, die lid waren van Voetius. Prof. dr. Toth Kalman in Boedapest is één van hen. Maar dan toch nog maar een paar krenten. Professor Severijn achtte de aanspraak 'gemeente des Heeren' een correcte aanspraak. Toen ds. C. Treure in 1947 bij Wilsum samen met zijn vrouw door het ijs was gezakt, schreef Voetius hem, dat hij zich nooit meer op glad ijs moest begeven en dat hij beter niet kon doorzakken. Een reüniste bedankte ter plekke toen niet iedere vrouw in avondkleding een lustrumviering bleek bij te wonen. 'Mag een theoloog voetballen? ' Resultaat, 'na felle discussie', was dat 'mede door de sterke inbreng van preses L. Kievit', Voetius niet voetbalde. De heer T. Poot improviseerde over 'de Ie Mei dag' en toonde zich 'reeds een goed spreker'. Toen Voetius vrouwelijke gastleden toeliet diende R. H. Kieskamp een motie in: 'vrouwelijke gastleden ontvangen aan de universiteit geen opleiding tot predikant en houden geen preekoefening.' De motie werd als 'onmogelijk en onuitvoerbaar' verworpen. E. H. Cassuto kon vanwege zijn joodse afkomst alleen lid worden 'op de belijdenis van Jezus de Christus, de Messias die komen zou'. Volmondig sprak hij deze belijdenis uit.

Maar genoeg over dit boek. Men leze zelf om een eeuw vorming en ontwikkeling van toekomstige dominees tot leven te zien komen. Ontwikkeling ook. Uitspraken uit de studententijd laten zich soms moeilijk voegen in de kleur van de predikant later. Sommigen verschoten later van kleur.

Felicitatie

We feliciteren Voetius tenslotte bij het bereiken van deze mijlpaal: het twintigste lustrum, tevens het eeuwfeest. De titel van' de jubileumbundel luidt 'Cantemus VoetianiV, de beginwoorden van het Voetiuslied, dat in de dertiger jaren door P. L. Tasseron werd gemaakt. 'Laten wij zingen Voetiani' en daarop volgt 'Soli Deo Gloria'. De titel is voorzien van een uitroepteken. Dat willen we onderstrepen. Moge het lied in de toekomst verder gaan, het lied van het dogma en van de gereformeerde belijdenis. We hopen van harte, dat Voetius ook verder mag bijdragen tot de vorming van predikanten in gereformeerde zin.

N.a.v. dr. J. H. van de Bank, drs. A. J. Mensink en drs. C. C. de Vreugd, 'Cantemus Voetiani!', uitgave Boekencentrum, Zoetermeer, 122 pag./39, 50.

[Tekst foto: Bestuur en leden, voorjaar 1934. Bestuur: J. T. Doornenbal, J. G. van Ieperen, N.O. Steenbeek, W. Bieshaar, E. Schroten. Eerstejaars: A. Baars, P. van den Berg, O. H. E. Bergfried, A. M. Berkhoff, J. Boezer, W. Disselhof, G. van den Duyn, H. Götzel, W. Humburg, L. J. R. Kalmijn, A. Klein Kranenburg, W. J. Kolkert, C. M. Langeveld, B. J. Oosterhoff, A. E. G. Ottmann, R. Schulter, J. Vink, J. H. de Vree.]

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 oktober 1999

De Waarheidsvriend | 19 Pagina's

De eeuw van onze dominee

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 oktober 1999

De Waarheidsvriend | 19 Pagina's