Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Die mij heeft liefgehad

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Die mij heeft liefgehad

Dr. P. de Vries over John Owen

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

De dissertatie van dr. P. de Vries (geschreven in de pastorieën van Opheusden en Elspeet) is het resultaat van een jarenlange bestudering van de werken van John Owen, de bekende Engelse puriteinse godgeleerde (1616-1683).
Op 11 oktober ll. heeft de auteur van dit boek zijn proefschrift mogen verdedigen tijdens zijn promotie aan de universiteit van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Apeldoorn. Prof. dr. W. van 't Spijker en prof. dr. J. W. Maris waren zijn resp. promotor en copromotor.
Onder de vele goede wensen en betuigingen van dankbaarheid die dr. De Vries in deze dagen zullen hebben bereikt, voeg ik graag de mijne. Alleen al de titel van zijn boek is een getuigenis, veelzeggend en hartverwarmend: Die mij heeft liefgehad. De ondertitel luidt: de betekenis van de gemeenschap met Christus in de theologie van John Owen (1616-1683).

Het kloppend hart van Owens theologie
De Vries kiest daarmee een bepaalde ingang tot het omvangrijke (door hem ook wel eens wat 'langdradig' genoemde) theologische werk van John Owen. Hij wil doordringen tot in het kloppend hart van diens theologie. Daarover verantwoordt hij zich in het inleidend hoofdstuk van zijn boek.
Owen was een groot geleerde. Hij is wel genoemd 'de Aristoteles onder de puriteinen, de grootste van de puriteinse scholastici, de meest erudiete puritein van de zeventiende eeuw en de machtigste van de congregationalistische leiders'. Zelf zei Owen echter ooit eens, dat 'hij van al zijn geleerdheid graag afstand zou hebben gedaan, indien hij de gaven om te prediken had van de ketellapper John Bunyan' (120).
De Vries beziet Owen vooral vanuit het hart van diens theologisch bezig zijn: de gemeenschap in het geloof met Christus. Met dit thema als leidraad laat hij de andere kernen van Owens theologie systematisch aan de orde komen. Owens theologie is evenwichtig, trinitarisch gestructureerd en christologisch gecentreerd.
Bij dit alles gaat De Vries – zoals hij zelf zegt – als een historicus te werk. Het gaat hem erom de theologie van Owen in het rechte licht te plaatsen en hem in bescherming te nemen tegen bepaalde misvattingen. Telkens komen er vergelijkingen met Calvijn voor, hoewel het niet zijn bedoeling is Owen te beoordelen met Calvijn als toetssteen (31). Vooral in de noten, maar in het bijzonder in het laatste hoofdstuk van het boek komt de auteur tot een waarde-oordeel waarin hij zijn eigen visie op Owen kenbaar maakt en een aantal kritische vragen stelt. De tussentijds herhaalde conclusie van zijn kerkhistorisch onderzoek is evenwel: John Owen is een bijbelse, katholieke puritein van het beste soort.
Owen wenste een orthodox-gereformeerd theoloog te zijn in de diepste en breedste betekenis; in de leer van de Drie-eenheid conform de Vroege Kerk, in de genadeleer in de lijn van Augustinus, in de verzoeningsleer anselmiaans, in de leer van de rechtvaardiging aansluitend bij de Reformatie.
Zijn sterke nadruk op een persoonlijk doorleefd geloof en op praktische godsvrucht (onder ons piëtisme genoemd) maken hem tot een rasechte puritein (oorspronkelijk een scheldwoord).
Owen bepleit steeds een gevoelsvolle omgang met Christus in aansluiting bij de bernardijnse bruidsmystiek (meer dan Calvijn, 126). En zo krijgt Own vandaag ook onder de anglikaanse 'evangelicals' volop aandacht (J. I. Packer bijv. spreekt over de puriteinen als over 'reuzen' in geestelijk opzicht).

Enkele saillante punten/citaten/evaluatie
Ik volsta met een summiere vermelding van de inhoud van de verschillende hoofdstukken en stip daarbij enkele saillante punten aan, geef – zonder commentaar – enkele citaten (tussen aanhalingstekens; met bladzijdennummers) en vermeld bij elk hoofdstuk de evaluatie van De Vries (met zijn kritische kanttekeningen; aangeduid met * Evaluatie). Uit het laatste moge blijken, dat De Vries de puritein Owen grotelijks waardeert, maar dat hij ten slotte zeker niet aan 'heiligenverering' wil doen. Hoofdstuk 2 gaat over de gereformeerde orthodoxie en het puritanisme; het geestelijk en theologisch klimaat van Owens theologiseren. Dit hoofdstuk bevat een schat aan kerkhistorische gegevens m.b.t. ontwikkelingen in de kerk van Engeland in Owens dagen.
* Evaluatie. Herhaaldelijk laat De Vries weten, dat hij Owen niet direct wil volgen in diens (overigens beperkt) gebruik van het begrippenapparaat/de logica van de aristotelische filosofie (kenmerkend voor de scholastiek). Intussen bestrijdt hij de mening, dat scholastiek en de calvijnse genade-/verkiezingsleer per definitie hand in hand zouden gaan (34). 'Gereformeerde orthodoxie en doorleefde vroomheid behoeven geen tegenstelling te zijn' (zie ook Voetius en Rutherford, 63).
Hoofdstuk 3 gaat over Owens leven en werken in de kerk en in de theologische wetenschap in de context van zijn tijd. 'Dit hoofdstuk is met name geschreven, omdat er in de Nederlandse taal geen goede eigentijdse biografie over Owen voorhanden is' (28). Owen is in zijn jeugd diep overtuigd geraakt van zijn zonden, 'zo zelfs dat hij drie maanden lang zoveel mogelijk gezelschap van anderen vermeed'… maar 'langzaam brak het licht door bij hem en leerde hij op Christus leunen' en nog weer later kwam de persoonlijke zekerheid, dat hij een kind van God was (71/73).
* Evaluatie. Owen is een voluit bijbels theoloog. Hij heeft passende aandacht voor de grondtekst van de Bijbel, maar geeft tegelijk een theologische exegese. De Schrift is bij hem een eenheid. Zijn theologiebeoefening is er vooral met het oog op de Woordverkondiging en de praxis van het geestelijke en kerkelijke leven in de zin van het klassiek-christelijk (katholieke) dogma. 'De boodschap van de Schrift zelf is theologisch, bevindelijk en praktisch van aard' (398). Owens theologie is bijzonder paulinisch en ligt in de lijn van de Reformatie, al legt hij soms andere accenten.
Hoofdstuk 4 behandelt een aantal hoofdlijnen i.v.m. het thema van de gemeenschap met Christus en door Hem met de Drieenige God. 'De grote zonde van de gelovigen is, dat zij te weinig gebruik maken van Christus' (124). 'Door slechts één blik van geloof op Jezus Christus, raakt men het hart van Jezus Zelf en zal men niet ongetroost blijven' (132). Die gemeenschap met Christus ontstaat uit de wedergeboorte. Ze heeft een gevoelvol karakter. Maar tegelijk is dit leven der wedergeboorte bij Owen van meetaf verbonden met het geloof (geen verzelfstandiging dus van de wedergeboorte). Ze is ook verbonden met het 'kenniselement' van het inzicht in de rechte leer. Ze komt op uit de Schriften. En ze vindt haar fundament in de heilsfeiten (161 vv.).
* Evaluatie. Theologisch heeft Owen geen enkele moeite met het aanbod van genade en de oproep tot geloof en bekering. Wel staat Owen gereserveerd tegenover de gedachte, dat het algemeen aanbod van genade zonder meer ook een uiting is van Gods heilswil. Daardoor is er bij Owen toch te weinig ruimte om zonder reserve te stellen, dat God de zaligheid van zondaren begeert. 'Het feit dat God geen lust heeft in de dood van de goddeloze is niet minder wezenlijk voor Gods wil dan Zijn verkiezend welbehagen' (405). Het aanbod van Gods genade is onvoorwaardelijk.
Hoofdstuk 5 brengt het thema 'Verbond en verkiezing' ter sprake. 'Vooral uit Owens verklaring van de brief aan de Hebreeën blijkt hoe vitaal het verbond van zijn theologie was.' 'Het verbond Hgt bij hem niet onder de alles overstelpende koepel van de verkiezing. Verkiezing en verwerping (Gods voorbijgaan van de verlorenen) worden weliswaar door Owen behandeld bij de godsleer. Maar dat betekent niet vanzelfsprekend, dat daarmee het verbond niet meer uit de verf kan komen. Owens christologie stempelt zijn visie op de verkiezing' (181; G. J. McGrath).
Het verbond is de historische ontvouwing van het welbehagen van God (183). Daarmee is verbonden: een onvoorwaardelijk aanbod van Gods beloften, aan zondaren gepredikt met bevel van geloof en bekering. 'De Heere sluit niemand uit dan degenen die zichzelf door ongeloof uitsluiten' (202). Owen is geen hypercalvinist die ervan uitgaat, dat aan onbekeerden niets raag worden aangeboden en aan Gods kinderen niets behoeft te worden aangeboden (192).
* Evaluatie. Toch heeft het verbond bij Owen niet die breedte die het heeft in het klassieke formulier voor de kinderdoop. Alleen de ware gelovige behoort wezenlijk tot het verbond. En de doop van kinderen kan er volgens Owen alleen zijn, omdat God ook aan kinderen de wedergeboorte kan schenken (198).
Hoofdstuk 6 stelt de betekenis van de Persoon en het werk van Christus aan de orde. Het gaat in het kennen van de weldaden van Christus om het hebben van een liefdesband met Zijn Persoon. Owen behandelt dit onderwerp na de verkiezing, 'omdat de zending van Christus naar de wereld naar zijn inzicht voortvloeit uit de liefde van de Vader tot de uitverkorenen'. Daarmee verbindt hij volgens De Vries verkiezing en verbond positief aan elkaar.
* Evaluatie. De noodzaak van de verzoening berust – zo zag Owen later in – niet louter op de wil van God, maar rust in het wezen van God (aan Zijn recht moet worden voldaan). Het offer van Christus is algenoegzaam en van oneindige waarde (zelfs om duizenden werelden te redden, 234). Maar het nut van de verzoening is particulier (slechts voor de uitverkorenen); in die zin is Christus niet voor alle mensen gestorven.
Hoofdstuk 7 gaat over de rechtvaardiging, gegrond in het werk van Christus. Owen behandelt deze leer van de rechtvaardiging dus niet onder het gezichtspunt van de pneumatologie, zoals Calvijn. De rechtvaardiging is rechtvaardiging van de goddeloze, niet van de gelovige. En ze is een door heel het leven van het geloof heen voortgaande vrijspraak (niet slechts eenmalig; zo ook Calvijn op Rom. 3 : 21, 267). Geen concreet-aanwijsbare crisiservaring 'in de vierschaar van het geweten' (zo G. H. Kersten en I. Kievit), maar een proces dat direct begint als een mens met het geloof wordt begiftigd' (277).
* Evaluatie. De rechtvaardigingsleer van Owen is voluit reformatorisch te noemen (Luther/Bunyan). Maar waar het gaat om de heiliging, maakt Owen ten onrechte een onderscheid tussen de navolging van Christus en de gehoorzaamheid aan de wet in oudtestamentische zin. 'Ten aanzien van dit facet van de heiliging verdienen Calvijn en de Heidelbergse Catechismus de voorkeur boven Owen' (404).
Hoofdstuk 8 behandelt Owens 'Pneumatologia' (negen delen over de Heilige Geest en Zijn werk). Owen is vooral ook de theoloog van de Heilige Geest te noemen. Over de wedergeboorte zegt hij soortgelijke dingen als de Dordtse Leerregels over het 'instorten van de genade in de ziel' (III/IV, 12). 'Wettisch berouw' kan eraan voorafgaan, maar 'evangelisch berouw' is iets dat eruit voortvloeit' (302). 'Overtuigingen van zonde leiden niet onlosmakelijk tot het ontvangen van genade' (300). Owen ontkent verder nadrukkelijk, dat een bepaalde mate van zondekennis noodzakelijk is, voordat een mens in Christus mag geloven (301).
In zijn 'gerijpte' visie op de verzegeling met de Heilige Geest (327 v.) oordeelt Owen, dat deze het deel is van alle gelovigen (groot of klein) en dus wezenlijk is voor het geloof. Dat hangt samen met het feit, dat bij hem meer nadruk valt op de Persoon van Christus dan op de kenmerken van het geloof (zoals bij de Nederlandse vertegenwoordigers van de Nadere Reformatie, 22).
Toch is bij Owen de zekerheid van het geloof vooral een zaak van de gevoelvolle ervaring van Gods liefde. Soms: 'een zeldzaam uur van korte duur'. Mijn vraag aan De Vries zou hier zijn: is hij in de werken van Owen ook de onderscheiding tegengekomen die we o.a. bij de Erskines en bij Comrie vinden, tussen de zekerheid des geloofs en de zekerheid van het gevoel?
* Evaluatie. Het geloof gaat bij Owen zeker niet op in rationalisme. Anderzijds is hier ook geen sprake van gevoelsmystiek. In onze postmoderne tijd met zijn te grote aandacht voor emotie en ervaring kunnen wij daar bepaald wat van leren. Owen legt een eigen accent op de verzegeling met de Heilige Geest en de leer van het verbond. In zijn vroomheidsbeleving sluit hij zich aan bij de augustijns-bernardijnse vroomheidsbeleving (Bernhard van Clairvaux – Middeleeuwen). Gods nabijheid wordt ervaren in het geloof, maar gaat bij Owen daar ook bovenuit. In geen geval echter is Owens theologie een wedergeboortetheologie, los van Christus.
Hoofdstuk 9 ten slotte gaat over de kerk en de sacramenten. Ik geef alleen enige gedachten door m.b.t. de kerk. Owen heeft een congregationalistische visie op de kerk. Dat wil zeggen, dat zijn uitgangspunt ligt in de plaatselijke gemeente als vergadering van de gelovigen (van zichtbare heiligen) die gezamenlijk vrijwillig ervoor kiezen en zich ertoe verplichten om God te dienen (343). Owen denkt dus vanuit de individuele gelovigen en hun gezamenlijke overeenstemming in de dingen van het geloof. Hij vindt dat de meest zuivere vertolking van wat het Nieuwe Testament leert over de kerk.
* Evaluatie. Het bezwaar van De Vries hiertegen is, dat deze kerkvisie weinig verbondsmatig is; de reformatoren legden terecht meer nadruk op de kerk als het lichaam van Christus Die door Zijn Woord en Geest de kerk sticht en onderhoudt (395). Bovendien miskent Owen de betekenis van de bovenplaatselijke organen van de kerk en van de kerk als een landelijk kerkverband. In feite ligt in Owens visie op de kerk een pleidooi voor de pluriformiteit van de kerk en ontbreekt ook het zicht op de eenheid van de kerk. De Vries kiest op dit punt nadrukkelijk voor Calvijn en Voetius. Het is – vindt hij – ook een zwakte van onze tijd, dat er te weinig aandacht is voor bovenplaatselijke kerkstructuren en voor het belang van een uitgewerkte belijdenis voor. de eenheid van de kerk. Ook dat laatste is door Owen onderschat.

Een bloeitijd voor de kerk/de bekering van Israël
Op nog één punt wil ik wijzen. Dat is iets wat wij ook bij 'onze' nadere reformatoren (o.a. Jac. Koelman) tegenkomen. Owen gelooft dat er in de eindtijd een wereldwijde bloeitijd van de kerk zal aanbreken (85, 164). Hij verwacht ook een massale bekering van het joodse volk (157, 196). Misschien maakte dat, dat hij in 1655 ook achter het aan Cromwell gedane voorstel stond tot vestiging van de joden in Engeland (92).

Ten slotte
Af gedacht van een aantal 'schoonheidsfouten' (meer dan in de 'errata' genoemde), een boek om in één adem uit te lezen. Wie zou er niet blij mee zijn? Wat mij met de auteur verbindt, is de liefde voor de kern van de theologie van de puriteinen (vooral hun 'bevindelijke' benadering van de dingen). De 'aroma' daarvan is mij reeds in mijn studentenjaren een verkwikking geworden.
Het boek is geschreven met een enorme kennis van zaken. Daarvan getuigt ondermeer de 26 bladzijden lange bibliografie achterin; met vermelding van al de werken van Owen, van overige geraadpleegde literatuur en van secundaire literatuur. De Vries bedient zich van een helder en doorzichtig taalgebruik, voor de gemiddelde theologisch geïnteresseerde lezer voluit toegankelijk. Ik verwacht van deze dissertatie dan ook niet, dat die slechts bijgezet wordt in theologische bibliotheken. Deze respectabele bijdrage aan de bezinning op wat gereformeerde theologie mag heten, zal zeker een breed lezerspubliek krijgen.
Zich daarin te verdiepen is heilzaam voor het eigen geestelijk leven, leerzaam voor alle leraars van de kerken der Reformatie die de bijbelse geloofsleer in de lijn van de (Nadere) Reformatie anno 1999 wensen over te dragen, verdiepend voor het staan in de Vaderlandse Kerk ten onzent en voor een goede collegialiteit onderling; ook instructief voor de vorming van onze persoonlijkheid en ons karakter.
Owen sliep in zijn jonge jaren vaak slechts vier uur per etmaal en legde zo de basis zowel voor zijn grote geleerheid als voor zijn slechte gezondheid (71). Dat is dan wellicht iets wat we van Owen niet moeten leren.

C. den Boer, Barneveld

N.a.v. dr. P. de Vries, Die mij heeft liefgehad, de betekenis van de gemeenschap met Christus in de theologie van John Owen (1616-1683), uitg. Groen, Heerenveen 1999, ISBN 90-5829-012-3 (W.), Paperback, 461 blz, ƒ 49,95. Ook verschenen als proefschrift Theologische Universiteit Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland te Apeldoorn.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 oktober 1999

De Waarheidsvriend | 20 Pagina's

Die mij heeft liefgehad

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 oktober 1999

De Waarheidsvriend | 20 Pagina's