Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van geven is nog  niemand arm geworden (1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van geven is nog niemand arm geworden (1)

Over geven in het diaconaat

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Enkele jaren geleden verscheen in het Reformatorisch Dagblad een serie interviews met christenen over hun omgaan met geld en goed. Opvallend was, dat over de mate van het geven aan 'goede doelen' heel verschillend werd gedacht. Meer dan eens werd de 'tiende' genoemd, maar even vaak werd deze regel terzijde geschoven.
Mijn interesse was gewekt. Geldt de oudtestamentische richtlijn van het geven van de tienden voor ons nog steeds? En zo niet, geeft de Bijbel andere richtlijnen voor de mate en wijze van geven? De scriptie-opdracht voor het vak Diaconaat van de opleiding Pastoraal Werk aan de Christelijke Hogeschool Ede was voor mij een uitstekende gelegenheid om mij in dit onderwerp te verdiepen. Het werd een verrassende zoektocht, waarvan ik u in twee artikelen graag verslag doe. Bovendien zal ik in het tweede artikel proberen wat praktische suggesties te geven voor het vormgeven van een evenwichtig 'persoonlijk diaconaal beleid'.

De tienden voor God
Bij lezing van de bijbelgedeelten die gaan over het geven van de tienden blijkt al snel dat het voorschrift van de tienden in het Oude Testament in de eerste plaats gegeven is voor het onderhouden van de eredienst (zie o.a. Lev. 27 : 31-34; Num. 18; Neh. 10, 38). De tienden waren tot onderhoud van de Levieten, de priesters en de eredienst. Een uitzondering was ieder derde jaar; de tienden van dat jaar waren behalve voor de Levieten ook voor de vreemdeling, weduwe en wees (Deut. 14 : 29).
De regel van de tienden heeft dus allereerst betrekking op het geven voor de dienst aan God, in deze tijd zouden we zeggen: aan kerkvoogdij, zending en evangelisatie. Dit gebod kan daarom in het zoeken van een bijbelse richtlijn voor het geven aan de 'armen en verdrukten' (diakonia) geen rol spelen.
Overigens is het wel zinvol op te merken dat, waar wij de tienden vaak betrekken op de giften aan zowel kerk als diaconie, het oude Israël aanzienlijk meer gaf van de tienden – als zij zich hielden aan Gods inzettingen.

Zorg voor armen in het Oude Testament
In tegenstelling tot het geven aan de dienst van God geeft heeft God aan het Oude Israël voor het geven aan de armen geen concrete richtlijn gegeven. Wat niet wil zeggen dat God dit helemaal open laat. Integendeel.
Wanneer we bezien hoe in het oude Israël de zorg om de armen, dus het geven, vorm kreeg, is het goed onderscheid te maken tussen wat ik hier wil noemen de regelmatige onderhouding van de armen en de aanvullende zorg.
De regelmatige onderhouding bestond onder andere uit het gebod één maal in de zeven jaar het land met rust te laten om onder andere de armen gelegenheid te geven hier van te eten (het zgn. sabbatsjaar, zie Ex. 23 : 10 en 11 en Lev. 25 : 2-7). Blijkbaar schoot er op zo een niet-bezaaid stuk land spontaan zoveel gewas op dat armen hiervan hun nood konden lenigen. Daarnaast beval God de Israëlieten om jaarlijks een hoek van het land of wijngaard niet helemaal af te oogsten, en wat bij het oogsten achterbleef niet in te zamelen, ten behoeve van de armen (Lev. 19 : 9 en 10; 23 : 22, Deut. 24 : 19-21). Ook werd geboden ieder derde jaar een tiende van het inkomen in de poorten van de woonplaats te leggen, onder andere ten behoeve van de armen (Deut. 14, 29; 26, 12).

Tot aanvullende zorg wordt het volk met name in Deuteronomium 15, 7-11 opgeroepen. In deze pericoop roept God de Israëlieten op royaal te lenen aan de behoeftigen. Omdat Hij er expliciet bij zegt dit ook te doen wanneer het sabbatsjaar voor de deur staat (het jaar waarin alle leningen kwijtgescholden moesten worden), kunnen deze woorden zonder meer ook op het geven worden betrokken.
Bij het lezen van dit bijbelgedeelte vallen een paar zaken op:
– Hoewel God dit gebod ook wil laten gelden voor vreemdelingen en 'de ellendige en arme in uw land' (11), roept Hij vooral op te zorgen voor de broeders. Er is sprake van een prioriteitsstelling.
– Het geven moet 'mild' zijn, met een 'wijd open' (gevende) hand. In vers 8 wordt gezegd, zoveel te geven dat het gebrek opgeheven wordt.
– Bij het geven mag het hart niet verdrietig zijn (10).
– De Heere zal de blijmoedige gever zegenen (10b).

Behalve in de wetgeving voor het Oude Israël wordt er op nog meer plaatsen in het Oude Testament over geven aan armen gesproken. Daaruit zijn de volgende punten af te leiden:
– Het geven aan de armen hoort bij de Godsvreze (vgl. Ps. 112, 1 en 9, Spr. 14, 31).
– De Heere zal de milde en blijmoedige gever belonen (vgl. Ps. 112, 5; Spr. 19, 17; 28, 27; Jes. 58, 7 en 8).

Paulus over geven aan armen
De belangrijkste gedeelten in het Nieuwe Testament over offervaardigheid zijn 2 Korinthe 8 : 1-15 en 9 : 6-15. In beide gedeelten roept Paulus de gemeente van Korinthe op tot offervaardigheid, waarschijnlijk tot steun voor de gemeente van Jeruzalem.
Paulus wil hun liefde testen (8 : 8). Offervaardigheid is immers een blijk van ware liefde, in dit geval van de Korinthiërs tot hem, en door Hem tot Christus, zijn Zender. Bovendien herinnert hij lezers aan Christus die zichzelf offerde om hun armoede weg te nemen. Offeren is dus ook een vorm van navolging van Christus.
Het geven is echter niet onbegrensd. Offervaardigheid is 'aangenaam' als ze overeenkomt met hetgeen iemand heeft (8 : 12). Het gaat er immers niet om dat de Korinthiërs het zwaar krijgen om de broeders in Jeruzalem te verlichten. Wat Paulus wil is billijkheid, een over en weer elkaar helpen, zodat 'er zodoende gelijkheid zij' (vs. 14).
In 2 Korinthe 9 wekt Paulus op het verzamelen van gaven reeds te starten. Daarna gaat hij vanaf vers 6 dieper in op het geven. Hij vergelijkt geven met zaaien: wie weinig zaait, zal ook weinig oogsten, wie veel zaait zal veel oogsten. Zo zal hij die gul geeft, veel terugontvangen (vs. 10). Van belang is wel dat het hart bij de daad betrokken is. God heeft de blijmoedige gever lief. Geven met tegenzin is uit den boze.
God zal de gever echter niet alleen belonen om hem of haar rijk te maken, maar om de middelen te geven waarmee nog meer milddadigheid kan worden betoond. De zegen die God de gulle gever geeft, is dus een zegen met een doel, namelijk dat hij tot grotere milddadigheid zal komen.
De milddadigheid zelf heeft volgens Paulus een meerledig doel:
– om de nood van de ontvanger te lenigen (vs. 12);
– de eer van God; de ontvanger zal immers God danken en prijzen (vs. 13);
– de eenheid onder de christenen; de ontvangers zullen in de gebeden hun liefde (verlangen) voor de gevers uitspreken; de joodse christenen zullen de heiden-christenen gaan erkennen en liefhebben (vs. 14 en 15).

Andere gegevens uit het Nieuwe Testament
Het verticale aspect van geven komt op tal van plaatsen in het Nieuwe Testament terug. Jakobus noemt zorg voor de armen een kenmerk van de zuivere en onbevlekte godsdienst (1 : 27). Petrus schrijft dat God door onze dienst (diakonia) aan anderen geëerd wordt. En Jezus zelf zegt tenslotte dat wat wij de armen geven, ook aan God geven (Matth. 25 : 40).
Dat God de milde gever zal belonen is een belofte die op meer plaatsen in het Nieuwe Testament terugkomt. Zo zegt Jezus zelf in de Bergrede: Geeft en u zal gegeven worden (Luk. 6,38). Maar ook in Mattheüs 10 : 42 en Galaten 6 : 9 komen we deze gedachte tegen.
Verder leren we uit het Nieuwe Testament dat een gift meer waarde krijgt in Gods ogen wanneer het ons offers kost (Mark. 12, 42-44).
Paulus roept op om structuur aan te brengen in ons geefgedrag (1 Kor. 16, 1-3). Het is goed niet te wachten tot het moment dat het ons gevraagd wordt, maar regelmatig iets weg te leggen voor de armen .
Tenslotte merken we op dat in het Nieuwe Testament bij geven over het algemeen gedacht wordt aan geven aan de behoeftige broeder en zuster, medegelovigen dus. Dit neemt niet weg dat christenen ook opgeroepen worden goed te doen aan anderen. Het goed doen begint echter bij de medegelovigen (vgl. Gal. 6, 10 en 1 Tess. 5, 15).

Samenvattend
Wanneer we terugblikken op het voorgaande, kunnen we de volgende conclusies trekken:
De Bijbel geeft geen concrete richtlijnen voor de grootte van onze giften aan onze naasten. Tegelijkertijd zegt Gods Woord des te meer over de wijze van geven, over onze geef-houding. Deze moet blijmoedig en mild zijn en verbonden zijn met een oprecht geloof in God. Hieruit blijkt dat het geven meer een zaak is van het hart dan van de hand. Het gaat God niet in de eerste plaats om de grootte van de gift, maar om de liefde voor onze naaste, en door onze naaste de liefde tot God. Dat God het geven niet aan kwantitatieve regels wil binden, is omdat hij 'weet wat maaksel wij zijn'. Wij zouden streven naar een vervulling van de wet, zonder de liefde.
Dit alles neemt niet weg dat God wil dat wij royaal geven. Maar dat kan ook niet anders wanneer er liefde in het spel is. In dit kader is het van belang het tweede gebod voor ogen te houden: onze naasten liefhebben als onszelf. Dit betekent dat we de ander zoveel gunnen als we onszelf gunnen. Tegelijk ligt hierin een grens: we hoeven niet te geven boven vermogen. Er mag ruimte zijn te genieten van wat wij ontvangen hebben.
Wat betreft het genieten, dus het behouden voor onszelf van wat wij ontvingen, is het goed te pleiten voor genieten in soberheid. Daarbij moet ik toegeven dat soberheid een moeilijk definieerbaar begrip blijft. Het is gemakkelijker te zeggen wat soberheid niet is, dan wat het wel is. In ieder geval kan soberheid pas bereikt worden wanneer men de juiste prioriteiten stelt in het leven: Eerst God en zijn dienst, dan wij én onze naaste. Wijzelf dienen dus te staan op een gedeelde tweede plaats met de naaste. Dit betekent dat we niet voor onszelf mogen leven ten koste van de naaste, we mogen niet onszelf zaken toebedelen die we vervolgens onze naaste hierdoor onthouden. Tegelijk geldt dat we onze naaste niet hoeven te helpen ten koste van onszelf. Deze prioriteitsstelling zorgt ervoor dat we los staan ten opzichte van ons bezit. Het genieten kan dan niet los staan van onze liefde tot God en onze naasten, en mag er zeker niet mee in strijd zijn. Dan is het genieten in soberheid.

De zorg voor de naaste neemt als kenmerk van het geloof een grote plaats in de Schrift. Diaconaat mag daarom nooit als een horizontale zaak sec gezien worden. Geven aan en om de ander heeft alles te maken met onze verhouding tot God. Wie dit niet meeneemt in zijn geloofsleven, verinnerlijkt het geloof op een onbijbelse wijze.
Maar net zo als we mogen geven uit geloofsdankbaarheid mogen we ook in geloof geven. En dan doel ik op het geloof in de belofte die God op tal van plaatsen in zijn Woord verbindt aan het milde geven. Wanneer we mild geven, mogen we erop vertrouwen dat God ons wel zal doen. Geven kan daarom nooit gepaard gaan met zorg of we het zelf wel redden. Wie royaal zaait, zal royaal maaien. Maar de oogst die we maaien zal ook weer (voor een deel) aangewend moeten worden om te zaaien. Met andere worden: de rijkdom die God ons belooft op het milde geven, heeft tot doel dat we nog meer kunnen geven.

Arjen van Trigt, Zoetermeer

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 november 1999

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Van geven is nog  niemand arm geworden (1)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 november 1999

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's