Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een aanwinst voor het Calvijnonderzoek (2)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een aanwinst voor het Calvijnonderzoek (2)

Studie van Richard A. Muller

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Sluitend systeem?
Calvijn is niet geïnteresseerd in een sluitend systeem.
Muller rekent grondig af met de omstreden biografie van W. J. Bouwsma, John Calvin. A sixteenth century portrait, waarin Calvijn tot een angstig man gemaakt wordt, eigenlijk een tweemens, een angstige conservatief, en voorzover hij progressief is, ook angstig voor een nieuwe toekomst. Bouwsma fundeert zijn beweringen met twee begrippen, afgrond (abyssus) en doolhof (labyrinthus), die bij Calvijn overigens maar beperkt voorkomen en in een geheel andere zin dan Bouwsma denkt. Muller wijdt hier een heel hoofdstuk aan, om deze begrippen te analyseren en Bouwsma te weerleggen. Bouwsma's biografie is voor Muller één van de vele voorbeelden van een geaccommodeerde Calvijn.
M.i. verwart Bouwsma de angst bij Calvijn met wat de bijbel noemt: 'de vreze des Heeren'. Dat is geen angst, maar de vertrouwelijke omgang met God die gekenmerkt wordt door eerbied en vertrouwen. Toch is het werk van Bouwsma een mijlpaal in het Calvijnonderzoek, al was het alleen maar vanwege de vraag naar de persoon van Calvijn: 'wie is deze man geweest die achter zijn formidabel werk schuilgaat?' Deze vraag is door Bouwsma voor het verdere onderzoek onontwijkbaar aan de orde gesteld.
Calvijn, fel aangevallen en tot polemiek gedwongen, volgt niet de gemakkelijkste weg door van de theologie een filosofisch sluitend systeem te maken. Hij wil zo dicht mogelijk bij de Schrift blijven en de leer dient tot troost en bemoediging van de kerk in de verdrukking (ecclesia pressa) om te volharden in het rechte geloof. Dat is de spits van zijn theologie, het gaat om rechte kennis van God. Theologie is niet de dingen van God die ons te groot en te hoog zijn aan ons analyserend verstand onderwerpen.
In zijn commentaar op Handelingen 2 : 23 (CO 48, 39s.) - hij noemt dit een belangrijke plaats over Gods voorzienigheid (insignis locus de providentia Dei) - is er sprake naast elkaar van Gods Raad (concilium) en voorwetenschap (praescientia) en Calvijn verwijt zijn tegenstanders dat zij wel - een naakte voorwetenschap (nuda praescientia) aannemen maar Gods Raad (concilium) verwerpen en hij argumenteert dat God zijn schepselen geen noodzaak (necessitas) oplegt. Hij wijst erop dat God geen vakantie houdt in de hemel, maar ons geloof oefent, opdat wij weten dat Hij ons met Zijn hand beschermt. Verder vermaant hij om matig te zijn in onze dorst naar kennis, dat wij ons binnen onze grenzen houden en niet brutaalweg indringen in de verborgenheden van God (sobrie sapiendi... ut intra limites nostros stemus; neque temere ingeramus in Dei arcana).
Hij zegt dat ook met zoveel woorden in zijn preken over Job. (CO 33.627, Sermon Iob 13 : 15), waar hij het heeft over de speculatie van de filosofen, die in hun disputen de tegenstrijdigheden - als het ware - door hun denkorde willen oplossen, zodat alles zich met elkaar verdraagt, maar deze lieden hebben nooit gekend, wat het betekent dat je door God onder handen genomen wordt en dat je onder Zijn oordelen heen moet. ('Il y en a qui voudroient en leurs disputes faire tousiours des conclusions à la façon des Philosophes, que tout fust mis par ordre, tellement qu'il n'y eust point de diversité, et qu'il eust paction par tout: mais telles gens n'ont iamais cognu que c'est d'avoir esté maniez de Dieu et d'avoir passé par des iugements').

              * * *

Het is Calvijn niet om een sluitend systeem te doen. Zijn Institutie is ook geen dogmatiek, geen systematisch handboek, zoals de Loci Communes (Hoofdpunten van de theologie) van Melanchthon, waarin deze de theologische waarheden als losse paarlen aaneenrijgt. Muller legt de Institutie heel dicht naast dit werk van Melanchthon, maar zo doet men aan de unieke methode van Calvijn geen recht. De opmerking van Melanchthon: 'ik kan niet preken' diene hier als een waarschuwing. (In een brief aan Joh. Brenz, 17.10.1536: 'ego concionari non possum' M03, 170). Melanchthon is een man van de katheder, niet van de kansel en dat in tegenstelling tot Calvijn. Om het met O. Noordmans te zeggen: de Institutie is een bijbels leesboek. Het pleidooi van Noordmans voor een pastorale dogmatiek na de symbolische en rhetorische lijkt mij voluit Calvijns. Calvijn wil niet anders dan de Schrift laten spreken. En wanneer hij de orde der triniteit volgt in de Institutie, dan is dat geen dwingend leersysteem met als allesbeheersend 'centraal-dogma': de praedestinatie, waardoor het evangelie wordt weggedrukt (één van de vele misvattingen die door Muller worden bestreden). De verkiezing is de innigste troost die de Heilige Geest aan het hart der kerk betuigt.

Romeinenbrief
Bijzonder interessant is wat Muller opmerkt over het belang van Calvijns commentaar op de Romeinenbrief en zijn tweede editie van de Institutie (1539). Daarin komt Calvijns profilering reeds voluit tot uitdrukking. Hierin val ik Muller volledig bij. Voor mij is ook altijd deze tweede editie vooral in de Franse uitgave van 1541 cruciaal geweest voor het verstaan van Calvijn. Mi. moet naast de Romeinenbrief, die voor Calvijn de toegang vormt tot de Schrift, onmiddellijk het evangelie van Johannes geplaatst worden, ook al komt de commentaar op Johannes pas 14 jaar later. Paulus en Johannes zijn de gidsen die Calvijn in de rijkdom van de Schrift binnenleiden. Het is niet zo: eerst de drie evangeliën en dan Paulus en Johannes. Het is andersom.
Men kan het ook theologisch zeggen. Eerst na Pinksteren door de Heilige Geest gaat de rijkdom van het heil voor ons open. Paulus als de apostel des Geestes en Johannes als de apostel der liefde leiden ons binnen in de diepte van het heilgeheim. Zonder hen zouden wij Christus wel kennen 'naar het vlees', maar niet 'naar de Geest'. Zo was het ook voor Calvijn en men dient vandaaruit ook de volgorde van zijn commentaren te begrijpen. Eerst de Romeinenbrief en de andere Paulusbrieven, daarna het evangelie van Johannes en ten slotte de eerste drie evangeliën. Daarna volgen de commentaren op het Oude Testament, waarin we een uiterst sobere (geen gewrongen) Messiaanse interpretatie aantreffen en waarin het eigen 'tegoed van het Oude Testament' (Miskotte) niet weggeëxegetiseerd wordt.

Hilversum               W. Balke

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 augustus 2000

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Een aanwinst voor het Calvijnonderzoek (2)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 augustus 2000

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's