Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Globaal bekeken

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Globaal bekeken

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ter gelegenheid van het 10-jarig bestaan van het Gereformeerd Psychiatrisch Ziekenhuis (GPZ) verscheen een lezenswaardig gedenkboek Inspiratie en Zorg (uitgave Drukkerij Gebr. Verloop, Alblasserdam). Hier volgt het begin van het boek over 'De opkomst van de psychiatrie in Nederland':

• Dolhuizen
'Psychiatrie bestaat pas als aparte wetenschappelijke discipline sinds het midden van de negentiende eeuw. Dat wil echter niet zeggen dat er daarvoor geen psychiatrische problemen waren of dat er niet voor psychiatrische patiënten gezorgd werd. Aan het eind van de doorgaans als donker bestempelde Middeleeuwen ontstonden de eerste dolhuizen in Nederland, waar zwakzinnigen en krankzinnigen konden worden opgenomen, namelijk in 's-Hertogenbosch in 1442 uit een legaat van Reinier van Arkel en in 1461 te Utrecht uit een legaat van Willem Arntsz. Tot die tijd kwamen zij in de gasthuizen terecht, die in de meeste plaatsen als een combinatie van hospitaal en nachtopvang voor reizigers en daklozen fungeerden. Men probeerde de krankzinnigen te genezen door de kwade lichaamsstoffen, die als oorzaak van de ziekte werden beschouwd, af te voeren door middel van aderlatingen of het toedienen van braak- en laxeermiddelen. Omdat krankzinnigheid ook werd gezien als een directe straf van God of al bezetenheid door de duivel hoopte men genezing te bereiken door boetedoening in de vorm van een bedevaart of door de duivel uit te bannen met behulp van rituelen. Omdat genezing in de praktijk maar weinig voorkwam, bestaat het beeld dat de mensen alleen maar werden opgesloten en van eten en drinken voorzien.
Rond 1700 werden er ook in de meeste grote steden in Nederland dolhuizen, simpelhuizen en zinnelozenhuizen gesticht. In de steden waar de mensen dicht op elkaar woonden was eerder behoefte aan afzondering van de krankzinnigen dan op het platteland. De gasthuizen werden langzamerhand echte ziekenhuizen, waar alleen lichamelijk zieken verpleegd werden. In de tweede helft van de achttiende eeuw werden de dokters steeds meer betrokken bij de opname van mensen in de dolhuizen. De beoordeling van wat krankzinnigheid was, werd duidelijk een zaak van de medici. Voor de patiënten zelf konden zij echter nog niet al te veel doen. In de dolhuizen lag toen het accent vooral op de verzorging van de mensen. Er werd gezorgd voor eten, drinken en kleding. De ruimten werden schoongehouden en in geval van lichamelijke kwalen kwam de dokter langs. Tewerkstelling vond veelvuldig plaats, al was het alleen maar om de inkomsten op peil te houden. Het optreden van de verzorgers van streng, maar zeker niet overal willekeurig of wreed. Het gebruik was ketenen en bijtmaskers, die moesten voorkomen dat de mensen zichzelf of anderen kwaad zouden doen, kwam veel voor. De kwaal bestrijden lukte meestal niet, dus probeerde men de symptomen te onderdrukken.'

• 'Morele beïnvloeding'
'Aan het eind van de achttiende eeuw veranderde het denken over krankzinnigheid. De artsen kregen steeds meer de indruk dat deze te beïnvloeden was. Als een belangrijk middel zagen zij, wat ze noemden "morele beïnvloeding" ("moral treatment"). Regelmaat, het gebruik van beloningen en straffen, arbeid en onderwijs moesten zorgen voor rust en genezing van de patiënten. Zowel aan het bijwonen van godsdienstige bijeenkomsten als aan de persoonlijkheid van de geneesheer werd hierbij veel waarde gehecht. De behandeling moest uitgaan van menslievendheid en contact met de natuur, vandaar dat de nieuwe instelling op het platteland werden gebouwd en niet meer in de stad. Voor dwang zou geen plaats meer moeten zijn en de aanhangers van de nieuwe werkwijze schilderden de situatie in de oude dolhuizen in de donkerste kleuren. Het waren stinkende holen vol met vastgeketende, vervuilde mensen.
In 1841 werden de ideeën van de vernieuwers uitgewerkt in een nieuwe krankzinnigenwet. Hierin kregen rechters de bevoegdheid om opname in een instelling verplicht te stellen omdat de mensen een gevaar voor zichzelf of voor hun omgeving geworden waren. Uiteraard moesten er dan wel voldoende plaatsen zijn om mensen op te nemen. Dit was een taak van de provinciale overheden. Verder kwamen er eisen aan de inrichtingen, onder andere de verplichting om een medicus in dienst te hebben, en werden er inspecteurs aangesteld die op de naleving van deze eisen moesten toezien. De wet zorgde ervoor dat de behandeling van kranzinnigen nog meer dan voorheen een zaak van de artsen werd en dat de artsen zich ook op dit terrein konden specialiseren. Het aantal mensen dat verbleef in een psychiatrische instelling verdrievoudigde bijna tussen 1850 en 1884, van 4 per 10.000 inwoners naar 11 per 10.000. Mensen werden sneller opgenomen dan vroeger, omdat veel families in de snel groeiende steden klein behuisd waren en omdat door het bestaan van de instellingen op zich, men minder bereid was het afwijkende gedrag van psychisch zieke familieleden te accepteren. De toename van het aantal opgenomen mensen zorgde voor overbevolking in de inrichtingen. Hierdoor kon de morele behandelmethode niet meer tot haar recht komen en werd weer meer een beroep gedaan op dwangmaatregelen. Daarnaast steeg het gebruik van kalmeringsmiddelen zoals slaapmiddelen en rustgevende baden.
De bestaande wetgeving bleek niet meer te voldoen en in 1884 kwam een nieuwe wet tot stand. Hierin werd ruimte geboden voor particulier initiatief en werd verpleging van mensen die op last van de rechter moesten worden opgenomen, buiten de bestaande inrichtingen toegestaan. Die zou echter wel vallen onder het toezicht van de Inspectie. Elk huis waar meer dan twee krankzinnigen werden verpleegd die niet tot het eigen gezin behoorden, zou als een gesticht worden beschouwd. Voor de oprichting en exploitatie van zo'n gesticht had men echter een vergunning van de rijksoverheid nodig. De overheid liet dus de verpleging van krankzinnigen ten dele aan anderen over, omdat zij zelf haar verplichtingen niet kon nakomen. Dit bood ruimte voor onder andere de gereformeerde christenen om zich met de verpleging van krankzinnigen bezig te gaan houden. 1884 was niet alleen het jaar van de nieuwe wet, maar ook het oprichtingsjaar van de zorgenoemde Lindeboominrichtingen.'

               * * *

We ontvingen onderstaand schrijven aan predikanten en kerkenraden in Noord-Brabant en Limburg van de hand van ds. Ch. Weijs van het R.D.C. aldaar. Vanwege de actualiteit ervan nemen we deze brief hier op. In hervormd gereformeerde en aanverwante kring worden de laatste tijd vanwege allerlei wetsvoorstellen oproepen tot voorbede gedaan. Er zijn echter ook andere noden, dichtbij en ver weg. Hoewel de datum van 10 september al is gepasseerd willen we blijvende voorbede voor de situatie op de Molukken vragen.

'In juli is er in Indonesië een bijeenkomst geweest van de Gereformeerde Oecumenische Raad, waarbij vanuit onze kerken o.a. ds. Plaisier, ds. Doff en ir. Van der Graaf aanwezig waren. Daar is uitvoerig gesproken over de situatie op de Molukken en heeft men besloten de lidkerken op te roepen om in haar gebeden op zondag 10 september aandacht te vestigen op de situatie in Indonesië en in het bijzonder op de Molukken (zie Kerkinformatie september, blz. 18).
Naast de zorg om de Molukken, is er echter ook aandacht nodig voor de positie van de Molukse gemeenschap in Nederland. Op een intense wijze is men betrokken bij de ellende op de eilanden. Er komen signalen dat zij het fijn zouden vinden als de Nederlanders meer betrokkenheid zouden laten zien. Daarnaast komen er zorgelijke signalen over een mogelijke radicalisering van een deel van de jongeren.
Daarom zou ik u in overweging willen geven om op de één of andere manier de Molukse gemeenschap te laten weten dat u voor hen gebeden heeft (b.v. door het versturen van een bemoedigingskaart met handtekeningen van de gemeenschap). Of om wellicht een vorm van samen bidden te vinden, mocht er een Molukse gemeenschap in uw buurt aanwezig zijn (eventueel op een latere zondag, dit najaar). Om u daarbij te helpen sluit ik een lijst met adressen van de Molukse gemeenten en predikanten in. Ter informatie voeg ik ook het appèl voor vrede toe, zoals dat in het voorjaar is geformuleerd door vertegenwoordigers van de Nederlandse en Molukse kerken.
Deze brief komt laat, omdat mijn collega's en ik lang hebben gehoopt dat het LDC initiatief zou nemen. Ondanks aandringen van verschillende zijden bleek deze oproep tot gebed van de GOR geen prioriteit te krijgen. Wellicht zal deze ervaring op een andere manier nog eens aanleiding kunnen zijn voor een gesprek over de vraag of de ambtelijke vergaderingen echt het laatste woord in de kerkelijke organisatie hebben.'

v.d.G.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 september 2000

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Globaal bekeken

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 september 2000

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's