Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kerkenwerk in een belevingscultuur [3]

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kerkenwerk in een belevingscultuur [3]

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

In de vorige bijdragen over het boek van Joke en Albert Ploeger constate zekere veralgemenisering inzake het werk van de Geest, waardoor - ander reformatorische theologie - het bijzondere van het werk van de Geest i betrokkenheid op Christus en de kritische spits eruan weinig naar voren komt. Dat Geest de Geest van Christus is, zich paart aan het Woord en mensen on zeggenschap van het Evangelie van het Koninkrijk brengt zijn bijbelse noties die dit boek helaas mis. Er wordt toch wel erg positiefgesproken over het verlangen mensen in onze cultuur. Een zeker cultuuroptimisme is aan dit boek niet te ontzeggen

Dubbele beweging

De visie van de schrijvers werkt ook door in de wijze waarop ze de Bijbel en de christelijke traditie willen vertolken in het heden. De schrijvers willen er ernst mee maken dat we door de Verlichting met zijn nadruk op mondigheid en redelijkheid zijn heengegaan. Geloven is voor mensen die na de Verlichting leven anders geworden. Welke betekenis heeft het Evangelie voor autonome mensen in een cultuur die nadruk legt op mondigheid en individualiteit? Kennis van God en van het rechtvaardige leven zijn volgens de schrijvers altijd contextueel bepaald. De tijd waarin we leven en de ruimte waarin we wonen spreken hun woordje mee.

Ook dat valt niet te ontkennen, maar de vraag is wel: hoe verhouden zich tekst en context? De auteurs pleiten in dit verband voor een heen en weer gaande beweging. De ene beweging gaat vanuit de Bijbel en de theologische vertolker naar het gemeentelid in de wereld van vandaag. De andere beweging komt als vorm van lekenvertolking vanuit dit gemeentelid en diens geloof en leven naar de theologische vertolker. Met andere woorden: in de praktijk van het kerkenwerk moet je niet alleen vragen: hoe ziet een theoloog dit vanuit de bronnen? Maar ook: hoe kunnen we het verstaanbaar maken voor de hoorder van vandaag en wie zijn zij eigenlijk? Kennen we hun vragen, verlegenheden, opvattingen, aspiraties enz.?

De aard van de gelijkwaardigheid

Dat lijken me terechte vragen. Het is het proces datje week aan week in de voorbereiding van de preek doormaakt. Maar ik heb toch het gevoel dat er bij de Ploegers meer meespeelt, als ik denk aan de grote inbreng die ze willen geven aan de cultuur- en menswetenschappen in de praktische theologie, aan de betekenis van kunstzinnige visies enz. Er wordt immers door de auteurs grote waarde gehecht aan gelijkwaardige wederkerigheid met hedendaagse contextuele gegevens uit cultuur en samenleving als werkzaamheid van de Heilige Geest.

Op blz. 64 is sprake van een 'kritische bijbelse hermeneutiek', waarbij de inbreng van de moderne mens zelf voluit gehonoreerd wordt. Maar wat betekent in dit verband het woord 'kritisch'? Hoever gaat de inbreng van de autonome mens? Heeft het Woord in de zin van 'de Schrift alleen' het eerste en het laatste woord? Of wil men ruimte bieden aan een oeverloze pluraliteit? Voor mijn gevoel hinkt het betoog op twee gedachten. Enerzijds krijg je de indruk dat de auteurs vooral gespitst zijn op een open luisterhouding in de vertolking naar mensen toe en weten ze wel degelijk van de kritische positie van de Schrift, anderzijds blijkt de inbreng vanuit de cultuur en de samenleving bepalend te zijn voor watje in het kerkenwerk zegt en doet.

Kijk op de kerk

Als het over de kerk gaat zeggen de schrijvers: 'De kerk heeft de mooiste boodschap voor de eenzame mens die zichzelf verloren heeft, als de kerk zelf Gods liefde toont voor elk mens en Gods gerechtigheid voor de mens met een ondragelijk gemis'. Maar in één adem lees je dan: 'De kerk moet zich positief uitlaten over niet-specifiek christelijke vormen van een spiritueel aanbod en over andere godsdiensten, voorzover zij niet ingaan tegen vormen van humaniteit die wij in het westen kennen'. Wat blijft hier over van het eigene van de kerk en haar boodschap in een plurale samenleving? En wat betekent dit voor het kerkenwerk? De schrijvers gaan daar uitvoerig op in. Zij brengen de werkelijkheid van het kerkelijk leven in gesprek met wat Bij- erde bel en ik traditie een over de kerk leren.

s De dan lezer in de krijgt een uitvoerig overzicht n zijn over de bijbelse kerkbeelden en de de kenmerken van de kerk. Het zijn pas- der sages de waar elke lezer zijn of haar ik winst in mee kan doen. Zelf kiezen de van schrijvers voor de beelden van het li- . chaam van Christus, de gemeenschap der heiligen door de Geest, het zout der aarde en het beeld van de kerk als dienares. En dat alles overkoepeld door het beeld van het verbond, als richtinggevende notie voor een eigentijdse visie op de kerk. Waarbij dit verbond heel universeel wordt uitgelegd 'als het geheim achter elk mensenleven dat we God of God-met-ons noemen'.

Vanuit hun theologische visie voeren de schrijvers een pleidooi voor een open gemeente als een eigentijdse gestalte van de volkskerk. Daarmee staan ze in een brede hervormde traditie. De kerk is kerk voor het volk. Zelf vertaal ik dat graag in de zin van Noordmans' woorden over de kerk en de schare. Het is goed hervormd om de randleden, de geboorteleden, niet los te laten. Ik denk dan vooral aan wat we van Jezus zelf lezen: Hij is de goede Herder die met ontferming bewogen is over de verloren schapen van het volk Israël. Als de auteurs dat bedoelen met hun pleidooi voor een open kerk ga ik er graag in mee.

Waar blijft het getuigenis?

Maar ik ben er toch niet zeker van. Aandacht voor de mensen aan de rand is nog wat anders dan die positie legitimeren. Ik heb er moeite mee als ik op blz. 206 lees dat het legitiem is om het christelijk geloof te ervaren en te beleven zonder dat men kerklid is. Ik besef dat er, om met Augustinus te spreken schapen buiten de kooi zijn en wolven binnen de kooi. Maar het woord 'legitiem' is me te makkelijk. Maak je dan van de nood van de buitenkerkelijkheid geen deugd?

Weer denk ik aan het werk van Jezus. Hij had oog en hart voor de schare. Hij riep hen tot Zich en leerde hen. Voor Zijn heengaan bond Hij ons op het hart de volken tot Zijn leerlingen te maken en hen te dopen. En dopen betekent toch: de inlijving in een concrete gemeenschap. Trouwens, de schrijvers zelf erkennen dat het geloof niet zonder een vorm van gemeenschap rond rituelen, dienst en leer, kan. Moet het in het kerkenwerk er dan niet om gaan mensen te winnen voor Christus en hen te leden tot de gemeente?

En betekent de visie van de auteurs dat er in hun optiek voor een toekomstige SoW-kerk als open kerk geen behoefte meer is aan het evangelisatorisch getuigenis? Het is tekenend dat de vertaling van de notie van de apostoliciteit van de kerk - de binding aan het apostolisch getuigenis en het doorgeven van dit getuigenis - bij hen tot het uitgangspunt leidt: diakonia als stem geven aan het verlangen. Waarom niet evangelisatie en dienstbetoon? Dat dat eerste ontbreekt hangt stellig samen met hun brede visie op het werk van de Geest in de wereld.

Maar ik mis hier toch de bewogenheid in die ik in het Nieuwe Testament tegenkom als het gaat om het redden van mensen uit een verloren bestaan. Ik besef terdege dat evangelisatiearbeid in de huidige cultuur geen eenvoudige zaak is. Ik ben met de schrijvers van oordeel dat dwang en sociale controle verkeerd zijn. Maar waarom zou een open kerk in onze postmoderne cultuur van zoekers en twijfelaars ook niet een wervende en nodigende gemeenschap zijn die de mensen buiten haar opwekt om samen met ons de lof van God te zingen. Vraagt een belevingscultuur ook niet om een gemeente die duidelijk is in wat zij gelooft en belijdt terwille van haar getuigenis in de samenleving?

Prediking en gemeenteopbouw

Het past in hun visie op gemeentewerk dat volgens de schrijvers predikanten minder tijd moeten steken in het maken van preken en meer tijd in contacten met buiten- en randkerkelijken. Ik zou hier niet graag van een ofof willen spreken. Ongetwijfeld zijn pastorale aandacht voor mensen en diaconale bewogenheid van groot belang voor een gemeente van vandaag. Maar gemeenteopbouw is toch nog iets meer dan gemeenteontwikkeling. Er is, zeg ik met Noorloos, geen gemeenteopbouw zonder geloofsopbouw. En dan zou ik toch meer aandacht willen geven aan de betekenis van de preek, vanuit het besef dat het - bij alle vragen die je rondom de preek kunt stellen - naar reformatorisch besef toch gaat om de verkondiging van het Woord dat de gemeente sticht en bouwt als een woord dat van Godswege door de dienst van mensen gesproken wordt. We zijn en blijven daarin aangewezen op de werking van de Heilige Geest. Juist in een boek dat zo sterke nadruk legt op het leven door de Geest had ik graag meer willen horen over de betekenis van de preek in de ruimte van de Geest.

Ten slotte

Ik heb slechts enkele facetten uit dit boek kunnen bespreken. De lezer heeft gemerkt dat ik de theologische uitgangspunten van de schrijvers niet kan meemaken. Dat neemt niet weg dat ik er in een aantal opzichten veel van geleerd heb. Ik denk aan het uitvoerige hoofdstuk over gemeenteopbouw, aan de opmerkingen over de kerk in de stad en op het platteland, alsmede aan de passages over het diaconaat.

Ik heb, zoals gezegd, moeite met de nogal optimistische kijk op de inbreng van de huidige postmoderne cultuur. Op dit punt had ik het betoog kritischer gewild. Maar ik moet tegelijk toegeven dat het voor niemand eenvoudig is om in dit tijdsgewricht de bijbelse boodschap zo te vertolken, dat deze landt in de leefwereld van de mensen voor wie we er willen zijn.

Kennen we die leefwereld? Of dekken we de vragen toe door te vluchten in het verleden? In dit opzicht betekent het boek zeker voor ons als hervormdgereformeerden die opkomen voor de actualiteit van onze traditie, een uitdaging die we niet kunnen negeren.

A. NOORDEGRAAF

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 januari 2002

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Kerkenwerk in een belevingscultuur [3]

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 januari 2002

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's