Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het spoor van de vrouw in het ambt [3]

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het spoor van de vrouw in het ambt [3]

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Twee artikelen ouer de dissertatie uan dr. K. K. Lim gaven informatie over 'de vrouw in het ambt'. Het eerste artikel kwam met een historische beschrijving uan de o ntiuikkeling naar de openstelling van het ambt uoor de urouiu in de Nederlandse Heruormde Kerk. Het tweede artikel noemde thema's die hierbij uan belang zijn geweest. Het derde artikel ^aat na hoe de ontwikkeling naar de openstelling uan het ambt uoor de urouu; binnen de Gereformeerde Kerken in Nederland verliep en gerft ook de theologische analyse uan dr. Lim.

Vrouwenstemrecht

De invoering van het vrouwenstemrecht in de Gereformeerde Kerk te Zandvoort bracht de discussie over het vrouwenstemrecht in de Gereformeerde Kerken op synodaal niveau op gang. De besluiten rondom het algemene vrouwenkiesrecht in de staat in 1919 en de aanvaarding van het vrouwenstemrecht in de Nederlandse Hervormde Kerk in 1921 vielen bijna samen met het besluit tot invoering van het vrouwenstemrecht in de Gereformeerde Kerk te Zandvoort. Over dit onderwerp bestond in de Gereformeerde Kerken veel verschil van mening. Er werd veel over gesproken en geschreven.

De synode van Utrecht in 1923 benoemde deputaten voor onderzoek naar het omstreden onderwerp, omdat deze zaak de kerken in het algemeen raakte. Het onderzoek bracht op de synode van Groningen in 1927 twee rapporten voort Het meerderheidsrapport wees op grond van traditionele argumenten en het welzijn van de gemeente het vrouwenstemrecht af. Het minderheidsrapport was ervoor. Men beriep zich bij de hermeneutiek op de analogie van de Heilige Geest en men legde de nadruk op de onafhankelijkheid van de gemeente van de tijdsomstandigheden. Er werd geen beslissing genomen.

De twee rapporten van de synode van Arnhem in 1930 lijken op de vorige, maar zijn veelomvattender van inhoud. Beide zijn het erover eens dat het stemmen een daad van algemene regeermacht is. Maar uit de manier waarop de mening van de synode geformuleerd is, blijkt dat ze niet echt overtuigd is dat de Bijbel het vrouwenstemrecht niet toekent.

De synode van Rotterdam (1952/53) schonk het vrouwenstemrecht. Men verleende aan de vrouw het stemrecht voor verkiezing van de ambtsdragers. De plaatselijke gemeenten kregen de vrijheid om van deze regeling al dan niet gebruik te maken.

Positie van de vrouw

Ook op andere terreinen dan alleen het vrouwenstemrecht zien we veranderingen in de positie van de vrouw. Deze veranderingen hadden direct of indirect invloed op de latere kwestie van de vrouw in het ambt. De vraag naar het optreden van de vrouw in de dienst van de kerk, vooral het lerend optreden van de vrouw, kwam vanuit de Gereformeerde Kerk in het buitenland. In de kerk waren zendingszusters of missionaire zusters. De werkzaamheden van mevr. J. C. Schreuder, een theologe, gaven aanleiding om de positie van de vrouw, met name in de zending, in bespreking te brengen. Hiernaast waren er nog twee concrete gevallen die te maken hadden met het lerend optreden van de vrouw in het buitenland. Maar de synode maakte van enkele uitzonderingen geen regel. Vanwege de noodsituatie in het buitenland werden de betrokkenen door de synode niet met een kerkrechtelijke maatregel veroordeeld. Gepaard gaande met de sociale veranderingen in de positie van de vrouw, verrichtte de vrouw binnen de Gereformeerde Kerken hoe langer hoe meer werkzaamheden die voorheen alleen door mannen werden gedaan. Uit het groter wordende aantal kerkelijk werksters blijkt de toegenomen rol van de vrouw in dienst van de kerk. De Bond van Gereformeerde Vrouwenverenigingen had grote invloed in de discussie op synodaal niveau over de positie van de vrouw in de kerk.

Openstelling

De predikant van Badhoevedorp werkte met een predikantassistente. Dit was een drijfveer in de Gereformeerde Kerk te Badhoevedorp om te discussiëren over de positie van de vrouw in dienst van de kerk. Het thema kwam via de betrokken classis op de synodes van Apeldoorn (1961) en Groningen (1963/64) ter sprake. Het eerste verzoek van de classis Hoofddorp om een principiële uitspraak over de plaats van de vrouw in dienst van de kerk te doen, werd op grond van uitspraken van voorgaande synodes afgewezen.

Het verzoek aan de synode van Groningen om uitspraken van een vorige synode terug te nemen, ketste af. De synode van Middelburg

(1965/1966) bracht het rapport van deputaten voor onderzoek naar de plaats van de vrouw in de dienst van de kerk, op tafel. Dit deputatenrapport was het enige grondige studierapport inzake de vrouw in het ambt, op grond waarvan de synode van 1966 terstond en in principe besloot tot de openstelling van het ambt voor de vrouw. Het rapport is gebaseerd op de volgende aspecten: het wederzijds aanvullend deelgenootschap van de vrouw en de man, de nieuwe hermeneutiek die sterk rekent met de tijdgebondenheid van een bijbeltekst, het dienend karakter van het ambt en de toenemende activiteiten van de vrouw in de kerk. Het duurde nog tot 1970 voordat er een definitief besluit genomen werd, omdat de synode de visie van andere kerken wilde laten meewegen. De synode van Sneek (1969/70) gaf de doorslag: de vrouw werd tot het ambt toegelaten, maar voor het predikambt gold een zekere beperking. In principe werd de vrouwelijke predikant, wanneer zij in het huwelijk trad, ontheven van haar ambt. In 1985 werden enkele beperkingen in het functioneren van vrouwelijke ambtsdragers vooral uit praktisch oogpunt opgeheven. De ontheffing uit het ambt bij een huwelijk verviel, omdat nu meer dan vroeger echtgenoten de gezinstaken gezamenlijk doen.

Thematische analyse

Drie deputatenrapporten handelden over de kwestie van het vrouwenstemrecht en over de vrouw in het ambt schreef men één deputatenrapport. N. J. Hommes en H. N. Ridderbos waren de enigen die aan de discussie over deze vier rapporten in de deputaatschappen deelnamen. Hommes kwam ten stelligste op voor het passieve vrouwenkiesrecht, en dus zeker ook voor het actieve. Hij hield staande dat de voorschriften van Paulus in 1 Korinthe 14 : 34 en 1 Timotheüs 2 : n-14 speciaal betrekking hadden op de gehuwde vrouw. Daarmee gaf hij aan dat de verboden van Paulus niet direct te maken hebben met de vrouw in het algemeen. Hommes bracht bovendien in de discussie het begrip 'tijdgebondenheid' naar voren. Hiermee stapte hij over de struikelblokken heen die op de weg naar de openstelling van het ambt van de vrouw lagen. Ridderbos stond qua opvatting tegenover hem. Hij had vooral moeite met het voorschrift van Paulus in 1 Timotheüs 2 : n-15, waar het leergebod en de ondergeschiktheid van de vrouw ten opzichte van de man met een beroep op de schepping besproken worden. Hieruit raadde hij regerende werkzaamheden van de vrouw af en daarmee het ouderlingenambt en het predikambt.

De hermeneutische principes die in de discussies een rol speelden, zijn met name de 'analogie van de Heilige Schrift' en de 'tijdgebondenheid' van de Heilige Schrift.' De Bijbel spreekt zich niet uit over een zaak als het vrouwenstemrecht en met betrekking tot de vrouw in het ambt bestaat onduidelijkheid over de interpretatie van bepaalde schriftgedeelten. Men gaat dan in dergelijke kwesties uit van de analogie van de Schrift Van de grondprincipes leidt men detailzaken af. De wijze waarop de Schrift wordt benaderd voor een bepaalde kwestie, kan dan in de discussie een grote rol gaan spelen. Rond de discussie over de positie van de vrouw in de kerk is dit volgens dr. Lim het geval. De gedachte van de 'tijdgebondenheid' in het deputatenrapport van 1952 bracht een doorbraak in de uitleg van de zogenaamde zwijgteksten. De nieuwe vorm van schriftuitleg heeft met haar nadruk op de tijdgebondenheid van een tekst een omwenteling gebracht in de traditionele houding tegenover de vrouw in het ambt, zoals gegrond op bepaalde woorden van Paulus. Men beschouwde de Schrift nu als een tijdgebonden getuigenis uit het verleden en niet meer als het voor alle tijden gegeven Woord van God.

Verhouding tussen man en vrouw

De verhouding tussen man en vrouw speelde in de discussie zowel bij het vrouwenstemrecht als bij de vrouw in het ambt een belangrijke rol. Er is sprake van een verschuiving van het onderscheid naar de gelijkwaardigheid en dus naar het partnerschap van man en vrouw. Het deputatenrapport van 1965/66 baseerde zich voor haar uitgangspunt grotendeels op het beginsel van de gelijkwaardigheid van man en vrouw in het Nieuwe Testament. Tegen een vrouwelijke diaken of ouderling was volgens dit principe geen bezwaar, maar voor het predikambt leek het iets anders te liggen. Omdat het predikambt duidelijk als een lerende taak functioneert, lijkt deze voor de vrouw niet geschikt. Daarom beval de synode een zekere differentiatie in de ambtelijke dienst aan.

Bij de discussie over de vrouw in het ambt speelde de visie op het ambt een grote rol. Het nieuwe ambtsbegrip gaf de doorslag in de openstelling van het ambt voor de vrouw binnen de Gereformeerde Kerken in Nederland. De voorstanders van de vrouw in het ambt vonden de dienende functie een afdoend antwoord. Door de nadruk te leggen op de gaven verdween het regerend karakter van het ambt steeds meer naar de achtergrond. Dit sterk gerelativeerde begrip van het ambt nam een grote blokkade naar de openstelling van het ambt voor de vrouw weg.

Naast de relativerende waardering van het karakter van het ambt, kwamen de charismata in de discussie over de vrouw in het ambt sterk naar voren. De tendens om ambt en charisma dichter bij elkaar te brengen leverde ook een aanzienlijke bijdrage op de weg naar openstelling van het ambt voor de vrouw.

Praktische en contextuele aspecten

Naar de waarneming van dr. Lim is het duidelijk dat in de kwestie van de vrouw in het ambt binnen de Gereformeerde Kerken in Nederland de praktijk van grote invloed was. Zowel voorals tegenstanders bedienden zich van praktische en contextuele argumenten. In 1923, 1927 en 1930 werd het vrouwenstemrecht als een bedreiging gezien, die uitging van de emancipatiebeweging. Men beschouwde die als onschriftuurlijk. In 1952 blijkt deze vrees verdwenen. In 1930 was er geen aandrang tot invoering van het vrouwenstemrecht, maar vanaf 1949 wel. Praktische en contextuele aspecten zorgden voor een verschuiving in principiële argumenten.

J. HARTEMAN, HILVERSUM

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 juni 2002

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Het spoor van de vrouw in het ambt [3]

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 juni 2002

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's