Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Leven in een domineeskerk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Leven in een domineeskerk

DE POSITIE VAN DE KERKELIJK WERKER IN DE GEMEENTE [L]

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

De praktijk van het werk in de gemeenten geeft aanleiding u op uw jaarlijkse bijeenkomst bezig te houden met uw eigen positie. Daar komt het op neer, als ik de uitnodiging van uw bestuur nauwkeurig gelezen heb. Een aantal voorvallen uit de concrete werksituatie maakt interne bezinning nodig. Ik citeer eerst maar even uit de brief die ik ontving: 'Het komt nogal eens voor dat er geen duidelijke taakomschrijvingen zijn en dat menig kerkelijk werker het gevoel heeft de "lastige klusjes te moeten opknappen". In een vacaturetijd wordt veel gevraagd en daarna wordt hij weer "teruggeschoven". Soms komt dat de onderlinge verhouding niet ten goede. De kerkelijk werker lijkt soms vast te lopen in de eenzijdigheid van zijn werkzaamheden. Bieden kerkenraden bij benoemingen niet een te eenzijdig werkpakket? De breedte van de opleiding zou in de werkzaamheden beter naar voren moeten komen.

Vaak wordt de kerkelijk werker als "de hulp van de predikant" gezien of zelfs genoemd. Hoe kunnen we deze gedachte de wereld uit helpen? Moeten predikanten en kerkenraden daar altijd op aangesproken worden of ligt dat ook wel eens aan de kerkelijk werker zelf? Kortom: hoe kunnen we de kerkelijk werker meer de plaats geven die hij verdient?

Veel kerkelijk werkers voelen zich met hun brede hbo-opleiding wel eens "derderangs", want ondanks de zeer praktische opleiding geven veel kerkenraden vaak toch de voorkeur aan een kandidaat die tijdens zijn studie veel minder praktijkervaring opgedaan heeft. Kortom: hoe zouden kerkenraden praktisch, financieel en theologisch met de kerkelijk werkers moeten omgaan? '

Een paar opmerkingen uit de brief, waaruit twee dingen het sterkst naar voren komen: onvrede over de positie van de kerkelijk werker, over de waardering die hij ontvangt, over het beleid van kerkenraden aan de ene kant en een fors imagoprobleem aan de andere kant, als zou hij de loopjongen van de predikant zijn, die in noodsituaties meer en wellicht ook boeiender werk mag doen, maar daarna weer tot een zekere eenzijdigheid veroordeeld is. Daarbij stelt de brief de brede opleiding en de scholing in de praktijk positief aan de orde.

Ik concludeer dat in deze weergave alleen ervaringen van de kerkelijk werkers zelf doorklinken en dat ervaringen van kerkenraden of predikanten ongetwijfeld anders gekleurd kunnen en waarschijnlijk ook zullen zijn. Het is voor elke beroepsgroep en zeker voor elke arbeider in Gods Koninkrijk nodig en heilzaam zichzelf kritisch te bezien en te onderzoeken op de dienende houding, op de opbouwende inzet, op het omgaan met de talenten zoals de Bijbel ons dat beschrijft. We kunnen het niet over het klimaat in de gemeenten en het functioneren van predikanten en kerkenraden hebben, zonder eerlijk en kwetsbaar ons eigen werk en bezig-zijn te bezien. Als ons dat vandaag samen lukt, zou dat onze arbeid ten goede komen.

Daar komt bij dat het in het werk niet óm de kerkelijk werker gaat, maar om zijn dienst, evenmin als het om de predikant, de ouderling of de evangelist gaat. Die constatering maakt dat ik de insteek van mijn inleiding iets anders genomen heb dan uw bestuur me voorlegde. Het gaat er niet om hoe we de positie van de kerkelijk werkers kunnen verbeteren, maar hoe we de gemeente met de vragen en noden die er in deze tijd in haar midden leven, zo goed mogelijk kunnen bearbeiden, tot opbouwing van haar in de liefde en tot toeneming van haar blijdschap. Hopelijk ervaren we dit niet als een tegenstelling: de belangen van de werkers en wat de gemeente nodig heeft. Daarbij merk ik nu vast op het niet goed te vinden dat een beroepsgroep zichzelf in een zekere underdogpositie manoeuvreert of door anderen hierin gebracht wordt. Je ontkomt er niet aan dat het thematiseren daarvan enigszins een versterkend effect heeft. Door over de als onbevredigend ervaren positie van de kerkelijk werkers te spreken, blijft dit beeld juist gemakkelijk hangen. We leven in gemeenten waarin de beleving van het diakenschap wat anders is dan het ouderlingenambt, waarvoor de Schrift zelf overigens geen aanleiding geeft. In zo'n situatie is het goed en vruchtbaar de zegen die de Heere de gemeenten in de diakenen en hun ambt gegeven heeft, te benoemen en in de praktijk zichtbaar te maken. Dat geldt niet minder alle anderen die op welke wijze ook bij het werk in de gemeente zijn ingeschakeld. 'Ja veeleer, de leden die ons dunken de zwakste van het lichaam te zijn, die zijn nodig', schrijft Paulus met nadruk aan de gemeente van Korinthe. De ambten, de bedieningen en de gaven hebben elkaar nodig voor de opbouw van de gemeente op het enige fundament Jezus Christus.

Domineeskerk

De positie van de kerkelijk werker kunnen we niet benoemen zonder aandacht te geven aan de plaats van de predikant. Beiden zijn betaalde krachten in de gemeente, in tegenstelling tot veel andere arbeiders, die vrijwillig meewerken. De kerk mag nog altijd de grootste vrijwilligersorganisatie genoemd worden. Om de plaats van de predikant helder te hebben, kunnen we niet zonder zicht op de ontwikkeling van het predikantschap in de loop van de tijd. Ik verwijs voor een uitvoerig overzicht hiervan naar de studie die prof. Gerben Heitink vorig jaar hierover publiceerde onder de titel Biografie van een dominee, waaraan ik het nodige ontleen.

Die dominee is in de kerken van de Reformatie altijd een centrale figuur geweest, die hoge achting verdient en krijgt. Calvijn spreekt in zijn Institutie weliswaar over een of ander mensje uit het stof verrezen die in naam van God spreekt, maar zegt tegelijkertijd dat wij 'onze vroomheid en onze eerbied tegenover God bewijzen, als we ons gaarne laten onderwijzen, hoewel de dienaar in geen enkel opzicht boven, ons uitsteekt.' Dié laatste woorden, • > 'ij namelijk dat de dienaar van het Woord niet meer is dan zijn hoorders, onderstrepen we evenzeer als het feit dat we hen hebben te achten, te gedenken - zegt de Hebreeënbrief vanwege het Woord dat ze verkondigd hebben. Het is opvallend dat de kerken van de Reformatie nogal eens domineeskerken geworden zijn, omdat centraal thema van de Reformatie was dat elk mens zonder heilsbemiddeling van een geestelijke, alleen door het persoonlijk geloof in Christus vergeving van zonden ontvangt. Hierin werd juist de breuk met de Rooms-Katholie-

ke Kerk zichtbaar. Ook de Reformatie kon niet buiten het ambt, dat in de toenmalige standenmaatschappij al snel tot een bevoorrechte positie uitgroeide. Bij Luther en met name ook bij Bucer zien we evenwel dat niet het ambt, maar de gemeente de basis van de kerk vormt, die vooral verschijnt in de gestalte van de plaatselijke gemeente. Het algemeen priesterschap van de gelovigen was voor Luther de basis van het ambt, waarbij hij de dienst aan het Woord centraal stelde. Bucer koos als uitgangspunt voor zijn denken over het ambt de gaven van Christus aan de gemeente. Calvijn koos echter voor een heel andere inzet: zijn uitgangspunt was dat Christus de gemeente op aarde regeert door Woord en Geest, en daarbij gebruikmaakt van mensen, namelijk door de prediking van het Woord, door de clienaar van het Woord, door de dominee. Het is bekend dat Calvijn onderscheid maakt tussen tijdelijke ambten, die golden voor de begintijd van de kerk, en blijvende ambten. Hij komt dan uit bij de predikant, de doctor, de ouderling en de diaken. Interessant is daarbij het geven dat Calvijn aangeeft dat in deze keuze ook de omstandigheden meespelen, wat hij noemt de noodzakelijkheid der tijden. Heitink constateert dat dit aan zijn ambtsvisie een grote mate van flexibiliteit geeft. Juist met het oog op de bearbeiding van de gemeente in onze dagen is dit een gegeven dat we

vast moeten houden. Het zijn bij Calvijn de dienst van het Woord en de regering en verzorging van de armen die ambtelijke ondersteuning vragen. Omdat rechtvaardi-

ging en heiliging voor hem bijeen horen, moeten ouderlingen nagaan of het zaad van de prediking ook vrucht draagt Huisbezoek stond in het teken van de komende avondmaalsbediening.

Schaap met vijf poten

Bij Calvijns opvolger Beza krijgt de tuchtoefening, verstaan als handhaving van Gods geboden, nadruk in de verantwoordelijkheid van de kerk. De kerkenraad groeide uit tot een geestelijke stand, die aan het predikantenkorps werden toegevoegd. De praktijk werd dat de predikanten nogal eens een heersende positie gingen innemen binnen de kerkenraad. Zij hadden een opleiding achter de rug, waren de volledige week in de gemeente werkzaam en waren benoemd voor het leven. Waar de ouderlingen na een aantal jaren terugtraden, bleven de dominees langer en kon er geleidelijk aan een domineeskerk ontstaan. Het mensje uit het stof werd iemand die dubbele eer waardig is.

In de jaren tot 1795, het jaar van de voorlopige scheiding tussen kerk en staat, bepaalden de predikanten in belangrijke mate het kerkelijk leven in de regio. De gereformeerde kerk stond voor de opgave volkskerk te worden en toch belijdende kerk te blijven. Ons land was een gedoopte natie, maar er was veel onderscheid in kerkelijke betrokkenheid. In die context was de dominee vooral dienaar van het Woord, onderzoeker van de Schrift. Samen met de ouderlingen had hij een taak in de kerkregering, terwijl hij voor bezoekwerk en onderwijs medewerking kreeg van ziekentrooster en catechiseermeester.

Voor de eerste helft van de negentiende eeuw kunnen we eveneens zeggen dat kerkenwerk vooral predikantswerk was. Volgens de hoogleraar J. Heringa in 1819 moest de dominee niet alleen de kerkenraad voorzitten, ook nauwkeurig aantekening houden van de besluiten, registers maken van de gedoopten en gehuwden, op de 'mindere dienaars der gemeente, krankenbezoekers, katechizeermeesters, voorlezers, organisten, kosters' moest hij het oog houden. Alleen bij de armenzorg was hij zijdelings betrokken. Gezien de vele vragen die op hem afkwamen, leek de tijd rijp voor wat we nu deskundigheidsbevordering noemen. In de beleving van de mensen toen was hij vooral nog eerste klas volksopvoeder. Verlichte denkbeelden raakten in opkomst, evenals een toenemende seculiere gezindheid.

Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw is de dominee meer dan dienaar van het Woord en opziener van de gemeente. Hij is catecheet, herder, gemeenteopbouwer, missionair werker, moet oog hebben voor diaconale noden - kortom, niet zonder reden zijn we gaan spreken over een schaap met vijf poten. De dominee werd minder autonoom en moest aan de behoeften van de diverse groepen gemeenteleden tegemoet komen. Hier zet ook een trend in die we als toenemende professionalisering van het predikantschap kunnen benoemen, waarbij er van de dominee steeds meer gevraagd wordt en de klachten over eventueel disfunctioneren sterker worden.

Pastor

We komen steeds dichter bij onze tijd en zien dat waar de predikant in de negentiende eeuw meer catecheet was, hij in de twintigste eeuw meer pastor wordt. Voor een groeiend aantal mensen valt de kerk eenvoudig samen met de persoon van de predikant. Als de dominee niet op bezoek geweest is, hebben we van de kerk niets gehoord. Wie herkent deze opmerking niet, die zowel voor de predikant uiterst belastend is als voor andere werkers in de gemeente erg frustrerend kan zijn. De dominee ervaart de laatste decennia in toenemende mate ook zelf een persoon te zijn, die behoefte heeft aan een privéleven, die niet 24 uur per dag door het ambt beheerst wil worden. Vorig jaar vernamen we de tamelijk opzienbarende uitkomst van een enquête van het theologisch tijdschrift Michsjol, waaruit bleek dat bijna de helft van de ondervraagde predikanten uit de SoW-kerken een passende functie in het bedrijfsleven zou willen overwegen. Duidelijk werd dat de maatschappelijke waardering van het predikantschap fors is gedaald.

Tot zover in vogelvlucht wat opmerkingen over de waardering van het predikantschap, die in relatie staat tot de waardering van het werk dat door anderen in de gemeente verricht wordt. De conclusie lijkt me in ieder geval dat de centrale positie van de dominee in de gemeente historisch verklaarbaar is én dat er als kerkelijk werker geen enkele reden is het predikantschap te idealiseren. Ook daaraan zijn in onze tijd naast heel veel vreugden ook de nodige spanningen verbonden.

P. J. VERGUNST

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 september 2002

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Leven in een domineeskerk

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 september 2002

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's