Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Abrahams nazaat

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Abrahams nazaat

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Abrahams vreemdelingschap

Abraham woonde in Ur, een 'oerstad in tweestromenland', zoals Guillaume van der Graft het formuleert in zijn gedicht 'Aangaande Abraham'. Hij was er thuis. Totdat een 'stem' klonk, die zijn bestaan geheel veranderde:

Een stem doorbrak de stomme ring van het bestaan waar in hij u; as besloten.

Zo gaat Abraham op reis naar het land dat God hem wijzen zal. En in dat land zal hij een 'vreemdeling' zijn, een aanduiding die in de Bijbel herhaaldelijk voorkomt. Dat wist hij zelf ook, want tot de zonen van Heth zegt hij: 'Ik ben een vreemdeling... bij u' (Gen. 23 : 4). De Hebreeënbrief voegt er nog een dimensie aan toe, een vreemdelingschap in diepere zin. Abraham wordt geplaatst in de rij van Abel, Henoch, Noach: 'Deze allen... hebben beleden dat zij gasten en vreemdelingen op de aarde waren'. Het Kind in Bethlehem geboren is 'Abrahams nazaat', aldus Guillaume van der Graft in een gedicht dat verderop nog ter sprake komt. Ook Hij was een vreemdeling op deze aarde. De i7e-eeuwse predikant-dichter Willem Sluiter formuleerde het zo:

Gij komt als vreemd'linfl hier ben ede/ Om ons te geven erfelijk Tot ons huis 't Hemels Koninkrijk.

De kindermoord

Er was voor Hem geen plaats in de herberg te Behtlehem. In Bethlehem was Hij zelfs niet veilig. Herodes stuurde zijn soldaten om alle kinderen tot twee jaar oud om te brengen. Von-

del dichtte daarover de prachtige regels in een van de reien in zijn Gysbreght van Aemstel:

O Kersnacht, schoner dan de dagen, Hoe kan Herodes 't licht verdragen, Dat in uw duisternisse blinkt, En wordt gevierd en aangebeden? Zijn hoogmoed luistert na [naar] geen reden, Hoe schel die in zijn oren klinkt

Hij poogt d'onnoosle [onschuldige] te vernielen, Door 't moorden van onnoosle zielen, En wekt een stad- en landgeschrei, In Bethlehem en op den akker, En maakt den geest van Rachel wakker, Die waren gaat door beemd en wei.

Ook de predikant-dichter Jacob Revius wijdde er een gedicht aan. Het heet 'Kinder-moord' en we treffen het aan in zijn bekende bundel Over-ysselsche Sangen en Dichten. De eerste strofe luidt:

Doe [toen] den gekroonden wolf de schaapkens nieuwgeboren Met zijnen wreden muil te Bethlehem verslond, Een klagelijk geschrei steeg uan der aarden grond En kwam ten hemel in uoor Gods gerechte oren.

De begaafde dichter Revius gebruikt een kernachtige en rake typering voor Herodes. Hij noemt hem een 'gekroonden wolf, dat wil zeggen een wolf met een kroon op, een roofdier met een 'wreden muil'. Maar aan God ontgaat niet wat op aarde gebeurt. Gods rechtvaardige oren horen het geschrei dat opstijgt van de aarde.

De vlucht naar 1 Egypte

Het Kind Jezus ontsnapt aan de moordpartij. De Engel des Heeren heeft zijn ouders gewaarschuwd en ze vluchten naar Egypte. Over die vlucht zijn weinig gedichten geschreven, behalve in de Middeleeuwen. Diverse legenden en wonderverhalen vinden we in middeleeuwse gedichten terug: palmbomen die buigen voor het Christuskind, afgodsbeelden die neervallen, bomen die na het passeren van het Kind veranderen in geneeskrachtige bomen, enzovoorts. Nogal bekend geworden is een middeleeuws lied dat gebaseerd is op het volgende refrein:

Jesus Kerst uan Nazareene Hi isgheboren uan eender maghet reene [rein]; Daer om is God ghebenedijt.

Ook dit lied is gebouwd op een legende. Afwijkend van wat de Bijbel ons meedeelt, wordt de kindermoord hier chronologisch geplaatst vóór de vlucht. Maria - in het wit gekleed, de kleur van de reinheid - en Jozef ontmoeten op hun tocht naar Egypte een landman die koren zaait. Als diezelfde landman na maanden het koren maait, komt Herodes voorbij die aan de man vraagt of hij een vrouw in het wit voorbij heeft zien rijden. De landman antwoordt bevestigend. Herodes weet dan genoeg: het Kind is hem ontsnapt. Dan besluit hij zijn soldaten opnieuw uit te zenden, nu naar alle landen in de omgeving. Dan volgt een nieuwe moordpartij: alle kinderen beneden de twee jaar doden ze.

Willem de Mérode (1887-1939) schreef een cyclus van negen Marialiederen. Het derde gedicht daarvan, 'De vlucht* geheten, gaat over de vlucht naar Egypte. Het eerste gedeelte ervan sluit nog enigszins aan bij de 'romantische' tekening die we kennen uit de middeleeuwse liederen: de ontmoeting met jonge kinderen die het Kind om 'lachjes' bedelden en met vrouwen die 'in zijn handen lazen'. Maar dan verschuift het beeld: het wordt ernstiger. Maria is een moeder die pijn kent in haar hart. Drie keer staat er in het gedicht dat ze 'leed' en twee keer dat ze 'huivert'. Achter haar glimlach schuilt angst en smart. Ze huivert voor het 'bloedig visioen', voor wat in de toekomst gaat gebeuren.

De vlucht

Waar zij kwamen langs de smalle wegen, Lachten hen de jonge kindren tegen, En zij bedelden om lachjes uan haar kind. En de urouwen lazen in zijn handen, Of zich lang de leuenslijnen spanden, En oj hij gehaat zou wezen o/bemind. En Maria leed: in haar uerdwaalde Denken zag ze, klaar, het vaag uerhaalde, En ze huiuerde en had het koud. Maar de zon scheen warm in kindjes oogen

En ze boog zich huiurend naar hem over En ze leed en voelde zich zoo oud. En ze zag rondom zich de vermoorde Kinderen, en haar verbeelding stoorde 't Bloedig visioen van wat nog kwam. En haar hart verscheurden scherpe vlijmen Maar haar mond lachte ouer haar geheimen, En ze leed alleen om haar arm lam.

Van Abrahams nazaat

Niet in Abraham ligt onze redding, al was hij de vader van alle gelovigen. De redding van ons mensen ligt louter en alleen in 'Abrahams nazaat'. Het begon in Bethlehem. Christus is de 'ware Abraham'. Hij is het 'vlees geworden woord'. In een prachtig gedicht vol diepzinnige beelden - de boom en de takken, het zaad dat sterft en dan vrucht draagt - tekent Guillaume van der Graft de lijn van aartsvader Abraham, die door God is verkoren en wegtrok uit Ur, naar dé 'ware Abraham' die in Bethlehem is geboren, die 'vóór hem was en na hem kwam'.

VAN ABRAHAMS NAZAAT

God heeft Abraham verkoren, maar het woord dat tot hem sprak, dat de stilte onderbrak, is in Bethlehem geboren.

Zo is het uerhaal begonnen, want de ware Abraham udo'r hem was en na'hem kwam, water uit zijn eigen bronnen.

God heeft Abraham geuonden, maar de roeping in zijn oor ging hem door de tijden voor, in de windselen gewonden.

Alle bomen staan geworteld, maar de planting Abraham is geënt op eigen stam, want het woord is ulees geworden.

God heeft Abraham geroepen, maar de stem uan zijn behoud is gebroken op het hout en gewikkeld in de doeken.

Want het zaad moet zijn begrauen, zal het naar de aardse wet in de aarde ingebed, voor de hemel uruchten dragen.

God heeft Abraham gezegend uit het zaad uan Abraham, en de schapen uit het Lam, en de bron uit zon en regen.

Prachtig en diepzinnig is de slotstrofe. In de lijn der geslachten komt Christus uit Abraham voort. Abraham was een begenadigd mens: God heeft Abraham 'verkoren' (strofe 1), God heeft hem 'gevonden' (strofe 3) en God heeft hem 'gezegend' (strofe 7). Maar... Het is goed om op het woordje 'maar' te letten, dat in vier strofen voorkomt. De dichter plaatst de 'ware Abraham', Jezus Christus, boven Abraham de aartsvader. Zei Jezus zelf niet: 'eer Abraham was, ben ik' (Joh. 9:58)?

In Bethlehem werd realiteit wat vele eeuwen in 'windselen' verborgen was: de geboorte van een Kind dat in 'windselen' lag. Zonder dat Kind, 'uit het zaad van Abraham', geen verlossing van zonde en schuld. Het 'behoud' van Abraham, zo benadrukt Guillaume van der Graft met dichterlijke omschrijvingen in 'Van Abrahams nazaat', is gelegen in Hem die was 'gewikkeld in de doeken' en is 'gebroken op het hout'. Datzelfde geldt voor alle gelovigen, de eeuwen door, tot in onze tijd. Verlossing niet door een heilige, niet door een aartsvader, maar door Christus alleen.

J. DE GIER, EDE

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 december 2002

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's

Abrahams nazaat

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 december 2002

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's