Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onze belijdenis, onze houding

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze belijdenis, onze houding

DE VREEMDELING IN DE BOEKEN VAN MOZES

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wie wil nagaan hoe in de Thora, de vijfhoeken van Mozes, ouer de vreemdelingen gesproken wordt, hoeft niet lang te zoeken. De vreemdeling komt daarin vele malen voor. En, laat ik dat meteen maar zeggen, vele malen in positieve zin. Israël had goed voor de vreemdeling te zijn. Dat is temeer opvallend, omdat de vreemdeling in veel gevallen ook kon betekenen: vreemde goden. Israël mocht niet de goden van de vreemdeling overnemen. Maar het had ivel de vreemdeling lief te hebben als zichzelf (Lev. 19 : 34).

Wie is hij"?

Wie is de vreemdeling? Dat is niet zo gemakkelijk te zeggen. In de eerste plaats kon hij iemand van de oorspronkelijke bevolking zijn, een Kanaaniet, die na Israëls intocht in het land, in Kanaan was blijven wonen. Daarnaast kunnen we denken aan velen die met het volk Israël waren meegetrokken naar Kanaan of die zich in de loop der tijden bij het volk hadden gevoegd. Onder hen waren ook vele slaven. Anderen zullen om economische redenen in het land zijn komen wonen, zoals we dat in ons land ook kennen.

Het Hebreeuws kent twee woorden voor vreemdeling. Helaas kunnen we dat in onze Nederlandse vertaling niet zien. In de eerste plaats is er de 'geer'. Dat was degene die zich voor langere tijd of voorgoed in Israël gevestigd "had. Vele slaven waren bijvoorbeeld 'geer'. Daarnaast was er de 'nokri', die tijdelijk in Israël vertoefde. Als hij er zich vestigde, kon hij een 'geer' worden.

Opvallend is dat, als er sprake is van vreemde goden of vreemde vrouwen, het woord 'nokri' gebruikt wordt. Met de vreemde vrouw kwam ook licht het dienen van de afgoden binnen, en dat wordt scherp afgewezen (Jozua 24 : 20 en 23).

Sociale wetten

Het is veelzeggend dat, ondanks de verleiding van vreemde goden, er voor de vreemdeling vele wetten waren die wij sociale wetten zouden noemen. De vreemdeling had het in Israël goed! Vooral in de boeken Leviticus en Deuteronomium vinden we zulke wetten. Zo bijvoorbeeld in Leviticus 19, dat begint met: 'Gij zult heilig zijn, want Ik, de Heere, uw God, ben heilig' (vs. 2). Daarin lezen we onder andere: Als gij de oogst van uw land inoogst, zult u de hoek van uw veld niet helemaal afoogsten, en wat van uw oogst op te zamelen is, niet opzamelen; insgelijks uw wijngaard; voor de arme en de vreemdeling zult gij die overlaten, Ik ben uw Heere, uw God (vs. 9-10). Vooral dat 'Ik ben de Heere, uw God' is veelzeggend. Het is de Heere zelf die dat gebod geeft.

In vs. 33-34 wordt de vreemdeling nog nadrukkelijker naar voren gehaald: hij zal zijn als een inboorling (ingezetene) van u, gij zult hem liefhebben als u zelf. Ook hier de woorden 'Ik ben de Heere, uw God'. Kenmerkend is het motief om de vreemdeling lief te hebben: 'Want gij zijt vreemdeling geweest in Egypte', een motief dat we vele malen in de wetten voor de vreemdeling tegenkomen.

In Lev. 25 : 6 lezen we dat de vreemdeling, evenals elke arme Israëliet, mag delen in de opbrengst van het land in het sabbatsjaar. En in vs. 35 dat men de vreemdeling, als hij verarmd is, evenzeer als de broeder (volksgenoot) zal vasthouden (ondersteunen), opdat hij bij u in het leven blijve. Al deze wetten staan tussen andere wetten voor Israël in, wat wil zeggen: het is heel vanzelfsprekend dat er goede zorg is voor de vreemdeling, evenals men in Israël goede zorg had voor de eigen volksgenoot.

Deuteronomium

In het boek Deuteronomium vinden we nog veel meer wetten voor de vreemdeling. In 1:16 wordt geboden ten aanzien van de vreemdeling recht (rechtvaardig) te richten. Deut. 10 : 18 zegt zelfs dat de Heere de vreemdeling liefheeft en hem brood en kleding geeft, daarom 'zult gij de vreemdeling liefhebben'. Ook hier het motief: 'Want gij zijt vreemdelingen geweest in Egypte'. Dit gebod wordt ingeleid met de woorden: 'De Heere, uw God, is een God der goden en een Heere der heren, die grote, die machtige, die vreselijke God, Die geen aangezicht aanneemt noch geschenk ontvangt'. Dat wijst erop dat het een zeer hoog gebod is. In 14 : 29 en 26 : 12-13 lezen we dat een deel van de tienden voor de vreemdeling, de wees en de weduwe is (let op de volgorde!) en dat zij zullen eten en verzadigd (!) worden. Als Israël dat doet, zal de Heere het volk zegenen in al het werk dat het doet. Dan zal het Israël dus goed gaan!

Heel bijzonder komt Gods zorg voor de vreemdeling naar voren in 24 : 17- 22: Israël mag het recht van de vreemdeling, de wees en de weduwe niet buigen. En dan volgen drie voorschriften die met de oogst te maken hebben. Als men de akker afoogst, of de olijfboom schudt, of de wijngaard afleest, mag men niet de akker nog eens overgaan of de takken van de olijfboom nauwkeurig onderzoeken of nog eens door de wijngaard gaan om te zien of er misschien iets is blijven liggen of blijven hangen: voor de vreemdeling, de wees en de weduwe zal het zijn. Alle vier keren wordt de vreemdeling het eerste genoemd, voor de wees en de weduwe.

Veelzeggend is ook dat dit gedeelte ingeleid wordt met de woorden: Gij zult het recht van de vreemdeling, de wees en de weduwe niet buigen. Het gaat dus niet zozeer om barmhartigheid, maar om recht. Hetzelfde lezen we bij het indrukwekkende gebeuren op de berg Ebal (Deut. 27 : 19). Een van de twaalf vervloekingen, waarop het volk Israël 'Amen' heeft te zeggen, is: 'Vervloekt zij, die het recht van de vreemdeling, van de wees en van de weduwe buigt'. Ook hier, zoals bijna steeds, wordt de vreemdeling niet in een apart kader gezet; hij hoort erbij, zoals elke Israëliet erbij hoort.

Sabbatsgebod

Ook het sabbatsgebod gold de vreemdeling: '...gij zult geen werk doen (...), noch de vreemdeling die in uw poorten is' (Ex. 20 : 10; Deut. 5 : 14). Daarbij gaat het om de weldaad en de zegen van de sabbatdag. De vreemdeling mag ook delen in de weldaad van de vrije dag, hij mag evenals de os en de ezel, die op die dag immers ook niet hoeven te werken, op de rustdag op adem komen van de dagelijkse arbeid en adem scheppen (Ex. 23 : 12). Van uitbuiting van de vreemdeling is geen sprake, ook niet wat het sabbatsgebod betreft.

Rechten, ook plichten

Overigens hebben we te bedenken dat de vreemdeling op zijn beurt zich ook aan Gods geboden had te houden. Hij kon zich in het land niet straffeloos tegen de wetten van het land in gedragen. Hij mocht, evenals de Israëliet, geen bloed of dood aas eten (Lev. 17 : 10 en 14-15). De offerwetten golden hem, als hij zich aan de godsdienstige verplichtingen hield, evenzeer als de Israëliet (Lev. 17 : 8-9; 22 : 18). De wetten die te maken hadden met het huwelijk, de seksualiteit en bijvoorbeeld homoseksualiteit (Lev. 18; zie vers 26), waren ook voor hem van toepassing. Offerde hij zijn kinderen aan de Moloch, dan zou hij, evenals dat gold voor de Israëliet, ook gestenigd worden (Lev. 20 : 2). De straffen voor de vreemdeling waren niet milder of strenger dan voor de ingeborene van het land.

Pascha, andere feesten

Dikwijls gebeurde het dat de vreemdeling zich conformeerde aan de dienst van Israëls God. Zo kon hij zich ook laten besnijden en daarmee in Gods verbond worden opgenomen (Gen. 17 : 12 en 27). Met name gold dat slaven die met geld gekocht waren en daarom in zekere zin tot de grootfamilie van hun heer behoorden. Of dat altijd met het hart gebeurde, is de vraag, maar geldt dat niet evenzeer de Israëliet? Het was niet alles Israël wat Israël heette en besneden was.

Was de vreemdeling besneden, dan mocht hij het Pascha vieren (Ex. 12 : 48-49). En op het Wekenfeest (pinksterfeest) en Loofhuttenfeest gold het, evenals voor elke Israëliet: 'Gij zult vrolijk zijn voor het aangezicht van de Heere, uw God, gij, (...) en de vreemdeling, de wees en de weduwe.'

Kerstfeest

De vraag in deze dagen rond kerst is: hoe zou het kerstfeest op de vreemdeling die ons land binnenkwam, overkomen? Zou hij de indruk krijgen dat het een feest is van volle etalages, van eten, drinken en luxe? En als dat zo is: mag hij dan ook niet in die welvaart delen? Mag hij in de donkere dagen rond kerst, en in de koude maanden daarna, niet een stukje gastvrijheid en vriendelijkheid van de christelijke gemeente ontvangen? Zou hij, door al de lichtjes die hij ziet, in de huizen en rond de huizen, reden hebben om te denken aan Christus, het Licht der wereld, omdat christenen door hun goede werken ook jegens de vreemdeling, hun Vader die in de hemelen is, verheerlijken? (Matth. 5 : 16). Dat mag toch van een christen verwacht worden?

Israël had goed voor de vreemdeling te zijn, want het moest gedenken dat het zelf vreemdeling was geweest in Egypte en dat de Heere hen met Zijn wondere hand had uitgeleid. Geldt het voor een christen niet in veel diepere zin dat hij uitgeleid werd, door de genade van Christus? Wij gedenken immers met kerstfeest dat Jezus om onzentwil arm werd om door Zijn armoede velen rijk te kunnen maken. Als dat onze belijdenis is, zal dat ook onze houding ten aanzien van de vreemdeling stempelen. Juist de christelijke gemeente, die weetvan de onverdiende genade van Christus, heeft naar het Woord van God oog en hart voor de vreemdeling.

H. VELDHUIZEN, WAPENVELD

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 december 2002

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's

Onze belijdenis, onze houding

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 december 2002

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's