Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Rechtvaardiging: langs gemakkelijkste en kortste weg

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Rechtvaardiging: langs gemakkelijkste en kortste weg

DE THEOLOGIE VAN MAARTEN LUTHER [3]

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding
'Velen komt het voor dat het christelijk geloof een gemakkelijke zaak is; niet weinigen daarnevens geven het een plaats onder de deugden. Zij kunnen dit alleen doen omdat zij het nooit hebben onderzocht om het door ondervinding te leren kennen noch ooit de voortreffelijkheid ervan hebben gesmaakt en genoten. Het moet immers onmogelijk heten dat iemand op juiste wijze erover zou schrijven of wat er op juiste wijze over geschreven was goed zou verstaan, die niet de geest ervan onder hem in het nauw brengende droefenissen eens had geproefd.' Zo luiden de eerste regels van een geschrift dat Maarten Luther opdroeg aan Hieronymus Muhlpfort, schout van-de stad Zwickau, een man met liefde en grote belangstelling voor de Heilige Schrift. Het droeg de titel De vrijheid van een christen en zag het licht te Wittenberg in 1520. Intussen lijken deze woorden ietwat strijdig met de titel boven dit artikel. Wij zullen zien of dat werkelijk zo is of dat er sprake is van een paradox. Het laatste behoeft ons bij een man als Luther immers niet te verbazen.

Stellingen
Uit genoemd geschrift stammen de overbekende twee stellingen van de Hervormer:
'Een christen is een zeer vrije heer over alle dingen, aan niemand onderworpen';
'een christen is een zeer dienstvaardige knecht van allen, onderworpen aan allen'.
De tegenspraak tussen beide stellingen grijpt Luther aan om datgene wat er in geponeerd wordt, af te leiden uit de tweevoudige natuur van de mens: hij heeft een geestelijke en een lichamelijke 'natuur', hij is in zijn mens-zijn lichamelijk en geestelijk. De eerste is 'vlees', oude mens, de andere 'ziel, nieuwe mens'. En nu stelt Luther de vraag op welke wijze de mens als inwendige mens een 'vroom, vrij en waarachtig de christen' wordt, een geestelijk, nieuw mens. Over die vraag ging het destijds en gaat het nóg.

Fundamenteel
Hoe krijgt een mens gerechtigheid en christelijke vrijheid? In deze vraag wordt de fundamentele kwestie tussen God en mens en in wezen ook die tussen mens en mens op tafel gelegd. Om die gerechtigheid en vrijheid te verkrijgen, volstaat 'volstrekt geen der uitwendige dingen, met welke naam ze ook zouden moeten worden aangeduid'. En Luther weet waar hij het over heeft: in gewijde plaatsen vertoeven, heilige klederen dragen, heilige uitoefening van plichten, bidden en vasten. Die dingen kunnen worden onderhouden 'door welke onvrome ook.' Niet dan hypocrieten worden er geboren uit het beoefenen van dat soort zaken. Zo komt het Woord aan de orde. Het is Luthers levenslange liefde en troost geweest, al heeft hij aanvankelijk ook de tijd gekend dat het hem tot (heilzame) wanhoop bracht. 'Eén ding en dat alléén is nodig tot het christelijke leven, tot de gerechtigheid en de christelijke vrijheid. En dat is: het heilige Woord van God, het Evangelie van Christus, zoals Johannes zegt (11:25): 'Ik ben de Opstanding en het Leven, wie in Mij gelooft zal niet sterven in eeuwigheid.'
Maar hoe moeten wij dat Woord gebruiken? Dan komt een tweede aspect naar voren, dat van het geloof. Geloof in het evangelie en dat evangelie bestaat in de feiten van de vleeswording van de Zoon van God, Zijn lijden, Zijn opstanding en Zijn verheerlijking door de Geest der heiligmaking. En als in één adem betrekt Luther daarin de uitleg en de prediking van het Woord. 'Want Christus te prediken, dat is: een ziel te weiden, te rechtvaardigen, te bevrijden, te zaligen, indien zij de prediking gelooft.'

Geloof
Hiermee zijn we intussen gekomen in het hart van Luthers theologie. Kunnen wij bij hem spreken van een theologie in de zin van een afgewogen systeem van gedachten? Mij dunkt dat Luther daarvoor een veel te levendig en bruisend mens is geweest dan dat hij zich liet opsluiten in een nagelvast patroon. Hij schroomt immers ook niet om zichzelf tegen te spreken, als hij dat al op het moment beseft heeft! Het tekent de diep existentiële wijze van omgaan met de Heilige Schrift. Zij is hem te machtig, te groot om in de vaten van het menselijke denken op te slaan, zij is het levende Godswoord en Luther hangt aan de lippen van het evangelie met zijn ganse bestaan.
Maar één ding staat voor hem rotsvast: 'Het geloof toch is het enige zaligmakende en vruchtdragende gebruik van het Woord van God.' (vgl. Rom. 1:17, 10:4, 9). Per saldo kan het Woord van God niet door goede werken, maar alleen door het geloof worden ontvangen en in ere gehouden.
In die gelovige ontvangst van het evangelie voltrekt zich de rechtvaardiging van een zondaar ten overstaan van de heilige God. Luther heeft deze diepe grondnotie van de Heilige Schrift in een immense worsteling met God en met zichzelf herontdekt. Het is deze waarheid die als goud in de mijn van de Schrift ligt geaderd, maar iedere tijd en elk mens moet haar zelf ontdekken. Elke tijd en ieder mens is immers, wat zij en wie hij is, tijd en mens voor Gods aangezicht en rekening en verantwoording aan Hem verschuldigd.
Nu gaat het in wezen om het Godswonder dat een mens aan het Woord van God behoefte krijgt. Omdat het Woord hem diep persoonlijk stelt in een verhouding tot God. Niet alleen die van mens tot Schepper maar ook die van een zondaar en schuldenaar tot de heilige en rechtvaardige God. Wie deze dingen niet op waarde taxeert, kan Luther in zijn worsteling, persoonlijk en theologisch, onmogelijk verstaan. Alles in leven en sterven draait uiteindelijk om de grote vraag hoe God vrede met ons kan hebben, niet om het omgekeerde. Dat mogen en moeten wij van de levensgang van Maarten Luther in zijn omgang met God en Zijn Woord Ieren.

Maar hoe?
Luther laat ons niet in het ongewisse over de weg waarlangs de Heilige Geest ons voert in dit geheimenis van de rechtvaardiging door het geloof. 'Als gij dus (door het Woord) begint te geloven, leert gij tegelijkertijd erkennen, dat al wat in u is, u volstrekt schuldig stelt, zondig is en veroordelenswaard.' De onuitputtelijke brief aan de Romeinen is ook op dit punt voor de Hervormer Woord van God geweest waarvoor hij innerlijk en soms ook uiterlijk heeft gebeefd. Wat gaat het requisitoir uit Romeinen 3 diep en ver, waar het heel de erfenis van Adam concreet op noemer brengt. Geen enkel element van ons menselijk leven ontkomt aan het oordeel Gods. 'Allen zijn afgeweken, hebben gezondigd, derven de heerlijkheid van God. En niemand is rechtvaardig, ook niet tot één toe.' In dit verband is het Luther in de pen gegeven om het in één volzin te vertolken: 'Als dit nu voor u een bekende zaak is geworden, zult ge weten dat gij Christus nodig hebt, die voor u geleden heeft en is opgewekt, opdat gij, in Hem gelovende, door de kracht van dit geloof een ander mens zoudt worden, terwijl dan al uw zonden vergeven zijn en gij gerechtvaardigd zijt door (aan) u vreemde verdiensten, namelijk die van Christus alléén.'

Het 'hoe' nader gepreciseerd
Intussen moet de kwestie van de werken nog nader opgehelderd worden. Hoe rechtvaardigt nu het geloof alléén ons, zo dat het zonder (goede) werken ons in de rechte positie voor God (her)stelt? Luther snijdt hierbij de 'werken, ceremoniën en wetten' die ons in de Heilige Schrift worden voorgehouden, aan. Daarbij denken wij onder andere natuurlijk aan de inkleding van de dienst aan God onder de oude bedeling.
De Hervormer stelt dat het gehele Woord van God bestaat in twee delen: geboden en beloften. In Zijn geboden geeft God ons aan welke de goede werken zijn. Daarmee echter worden ze door ons nog niet gedaan. Al horen wij wat wij moeten doen uit de geboden, het wil nog niet zeggen dat zij ons de kracht geven om het gebodene te volbrengen. Zo komen wij uit bij de gedachte - Luther benadrukt haar sterk - dat op die manier de geboden ons willen overtuigen dat wij onmachtig en onwillig zijn om het goede te doen. Hier is het dat wij heilzaam aan onszelf en onze eigen kracht vertwijfelen. Elders en bij een ander is hulp, niet bij het gebod, niet bij de Wet. Zij ontmaskert en drijft uit, laat zien dat wij met onze krachten en puttend uit eigen bronnen, nooit rechtvaardig voor God zullen zijn. En als wij aan één gebod schuldig staan, hebben wij heel de Wet en alle geboden tegen ons, zegt Jezus.

De belofte
Zo weet de Heilige Geest ons door het Woord te verootmoedigen en worden wij in ons eigen oog tot niets terug gebracht. Maar zo gaat ook het tweede deel van het Woord voor ons open, dat van de beloften. Kort gezegd: zij beelden Christus uit, nee, zij zijn de Christus. En wie nu in Hem gelooft, bij die is de Wet vervuld. Het geloof dat door de liefde werkt, is de vervulling van de Wet. Het grijpt Christus aan om rechtvaardig voor God te zijn. 'Geloof dan in Christus in Wie u worden toegezegd genade, gerechtigheid, vrede, vrijheid en alle dingen. Indien gij gelooft, zo zult ge ze hebben; indien gij niet gelooft, zo zult gij ze missen. Want hetgeen u onmogelijk is, al deedt gij alle werken der wet, die vele zijn en nochtans onnut, dat zult gij langs de gemakkelijkste en kortste weg vervullen door het geloof.' Dan treffen wij bij Luther een verrukking en een vreugde, zo abundant, dat we onwillekeurig denken aan het Hooglied. Zo diep deze man erdoor ging voor God, zo hoog heeft de Heere hem opgebeurd aan de lippen en het hart van Christus. 'Want als het Christus aanraken genezing bracht, hoeveel te meer zal dan niet deze allerteerste geestelijke aanraking, ja, een indrinken van het Woord, alles wat des Woords is aan de ziel mededelen? Op deze wijze dus wordt de ziel door het geloof alléén, zonder de werken, uit het Woord Gods gerechtvaardigd, geheiligd, van leugen gezuiverd, tot vrede gebracht, bevrijd en met alle goed vervuld en waarlijk tot een 'dochter van God' gemaakt, zoals Johannes 1:12 zegt: 'Hij heeft macht gegeven kinderen Gods te worden hun die in Zijn Naam geloven.'
Eén ding nog: bidden wij onze God dat het zó zal 'lutheren' wijd en zijd, tot zegen voor de kerk én voor de wereld!

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 december 2005

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Rechtvaardiging: langs gemakkelijkste en kortste weg

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 december 2005

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's