Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Visies op het joodse volk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Visies op het joodse volk

Portrettengalerij uit Nadere Reformatie

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vijftien jaar heeft hij er aan gewerkt. In zijn studententijd kreeg ds. M(attijs) van Campen van zijn erudiete hoogleraar S. van der Linde, kenner van de Nadere Reformatie, in eerste instantie te horen dat er weinig literatuur te vinden zou zijn over de betrokkenheid van de kerk in de gereformeerde traditie op het joodse volk. Nu ligt er een standaardwerk.

Een maand later liet Van der Linde weten zich te hebben vergist. Hij had toch enkele verklaringen en preken bij theologen uit de zeventiende en achttiende eeuw gevonden over Romeinen 11. Het resultaat van Van Campens noeste speurtocht is vastgelegd in drie lijvige boekdelen, waarvan het middelste deel als dissertatie mocht dienen voor de gisteren gehouden promotie aan de Leidse Universiteit. De titel spreekt voor zich Gans Israël. Voetiaanse en coccejaanse visies op de joden gedurende de zeventiende en achttiende eeuw. En nog is het einde niet. De kersverse promovendus constateert namelijk bescheiden dat zijn werk niet volledig is en dat ‘nadere inventarisatie’ geboden is. Wat hij echter op tafel heeft gelegd, mag een standaardwerk heten. Met het thema is hij van jongs af, zegt hij, vertrouwd geweest in het ‘piëtistische milieu’ in Brabant, waar hij opgroeide. Ik geef volgaarne een doorkijkje in deze prachtige studie.

Voetius en Coccejus
Beide behandelde stromingen, met resp. de Utrechtse hoogleraar Gijsbertus Voetius (1589-1676) en de Franeker, later Leidse hoogleraar Johannes Coccejus (1603- 1699) als centrale figuren, hebben elkaar lange tijd fel bestreden. Voetianen toonden zich in vele opzichten de preciezen, coccejanen de rekkelijken; voetianen waren meer ‘statisch’, coccejanen ‘dynamisch’. Binnen beide stromingen waren varianten. Hoewel vele voetianen tot de Nadere Reformatie gerekend worden, staat er geen isgelijkteken tussen deze beide. Terwijl anderzijds ook bepaalde coccejanen in hun nadruk op de praktijk der godzaligheid tot de Nadere Reformatie gerekend worden (Ravesteyn, d’Outrein en Lampe).
Bij voetianen trad bovendien gaandeweg in de geschiedens een verschuiving op. Ging bij hen aanvankelijk ‘persoonlijk doorleefde vroomheid’ gepaard met ‘het ijveren voor voortgaande kerkelijke en politieke hervormingen’, op den duur moest het theocratisch visioen wijken voor ‘verinnerlijking en individualisering’. Al in het begin van zijn studie zegt Van Campen dat deze verschuiving invloed heeft gehad op de voetiaanse interesse voor het joodse volk: ‘Het vermoeden ligt voor de hand dat aandacht voor de weg van Israël in de geschiedenis omgekeerd evenredig is met de mate waarin het geloof zich richt op de roerselen der ziel.’

Toekomstige aanneming
Voetius zelf evenwel hield zich uitdrukkelijk bezig met het jodendom. Hoewel hij in het ‘Judenreine’ Utrecht nauwelijks een jood tegenkwam, uitgezonderd Messiasbelijdende joden, nam hij kennis van wat ‘vrijwel alle belangrijke theologen uit de kerkgeschiedenis’ over Israël hebben geschreven en dialogiseerde en publiceerde hij zelf ook over het vraagstuk. Hij nam expliciet afstand van de gedachte dat joden hebben afgedaan in de heilsgeschiedenis. Er is een tijdelijke verwerping maar een toekomstige aanneming (Rom. 11:25-27). Hij wist zich hier op een ander theologisch spoor dan Augustinus, Hieronymus, Melanchthon en Calvijn, bij wie Israël het geestelijk Israël is en bij wie de belofte dat ‘gans Israël’ zalig wordt, slaat op ‘de kerk uit joden en heidenen’. De vervulling van oudtestamentische profetieën in dezen kon naar zijn oordeel onmogelijk reeds plaatsgevonden hebben in de tijd van de apostelen. In zijn positieve verwachting aangaande Israël – bekering na hun ‘desolate toestand’ – wist hij zich wel verbonden met (o.a.) Theodorus Beza en William Perkins. Met andere woorden, de vervangingstheologie – de kerk kwam in de plaats van Israël – werd verworpen.
Intussen ontwikkelde Voetius wel een missionaire visie op Israël, hoewel in de ontmoeting met Israël ‘de Schriften van Mozes en de profeten’ centraal dienden te staan. Het gaat om hun uiteindelijke ‘toewending tot Christus’. Onenigheid onder christenen noemt hij daarbij een hindernis. Hij voert verder een pleidooi voor het aanstellen van professoren ‘niet alleen voor de talen en de oudheidkunde’ maar ook ‘voor de controverse (dat wel!, v.d.G.) met het jodendom’. Het chiliasme echter is voor hem ‘een inbeelding’. Hij keert zich er scherp tegen en vertoont hierin zelfs ‘anti-joodse’ trekken, zodat Van Campen ook spreekt over ambivalentie, zeker ook omdat hij ‘restrictieve maatregelen’ heeft bepleit ten opzichte van de joden vanwege hun ‘valse godsdienst’.

N.a.v. Dr. M. van Campen:
Gans Israël. Voetiaanse en coccejaanse visies op de joden gedurende de zeventiende en achttiende eeuw.
Uitg. Boekencentrum, Zoetermeer; 658 blz., € 47,50.

Leidse oratie
Bij Coccejus, de tegenvoeter van Voetius, was inzake zijn verwachting aangaande het herstel van Israël eveneens het missionaire aspect aanwezig. Zijn Leidse oratie handelde geheel over het jodendom. Veel meer dan Voetius echter had hij een concrete toekomstverwachting, die betrekking had op een ‘heerlijke staat van de kerk op aarde’, waarin Israël betrokken zou zijn, inclusief de terugkeer naar het land. De verharding van Israël was niet finaal, de ‘sluier’ zou worden weggenomen. Hij was geen pre-chiliast maar een tegenstander verweet hem wel ‘chiliastische eieren te hebben gelegd’, die allerlei sektarische lieden vervolgens hebben uitgebroed. Hij wordt getypeerd als mild-(post) chiliastisch.
In de theologia prophetica (profetische theologie) van zijn dagen werd de fundering gelegd voor toekomstige concrete vervulling van de beloften aangaande Israël in het Oude Testament. Coccejus was bovendien van oordeel dat de joden de eeuwen door ‘de schatbewaarders’ van de Schrift waren geweest. Hij zat aan de voeten van rabbijnen. Derhalve koesterde hij een ‘restrictieve tolerantie’ jegens de joden in dit land. En christenen waren geroepen Israël tot jaloersheid te verwekken.

Portrettengalerij
In het korte bestek van de bespreking van dit proefschrift volsta ik met de vertegenwoordigers van de beide theologische stromingen voor het voetlicht te halen. Het boek van Van Campen is verder namelijk een portrettengalerij van die vertegenwoordigers, getypeerd in hun gemeenschappelijkheid alsook in hun verscheidenheid. De Coccejanen waren zelfs onderverdeeld in ‘ernstige’ en ‘groene’.
Van de Voetianen komen aan de orde: Hoornbeeck, Essenius, Ridderus, Koelman, à Brakel (met zijn specifieke chiliastische visie), Hellenbroek, Van der Groe.
Van de Coccejanen: Alting, Sibersma, Groenewegen, van Giffen, Vitringa, Lampe en Mobachius. In dit alles komt men ook de grote joodse denkers uit de geschiedenis tegen, met wie de onderscheiden vertegenwoordigers van beide stromingen (min of meer) vertrouwd waren.

Oude en Nieuwe Testament
Op één aspect vestig ik nog nadrukkelijk de aandacht. Regelmatig komt (uiteraard) aan de orde de verhouding van het Oude en het Nieuwe Testament. Van Campen citeert onder andere Jacobus Alting, die schreef: ‘Niets wordt er in het Nieuwe Testament overgeleverd wat niet in het Oude Testament voorzegd was’. Het apostolisch getuigenis is niets anders dan een verklaring van het profetische woord. Of, om het met A.A. van Ruler te zeggen: het Nieuwe Testament is een verklarende woordenlijst van het Oude Testament. In ieder geval staan beide testamenten ‘op één lijn: ook ten aanzien van Israël’. Waarvan akte!

Conclusie
Van Campen komt – globaal aangeduid – tot de conclusie dat aandacht voor het Joodse volk in beide stromingen meer regel dan uitzondering was, maar dat in de praktijk de coccejanen meer open stonden voor contact met het Jodendom van hun dagen dan hun voetiaanse collega’s. De studie van Van Campen maakt daarom, impliciet en expliciet, duidelijk hoe het komt dat onder het ‘piëtistische’ volksdeel de jaren door al of niet intuïtieve verbondenheid met Israël leefde, namelijk vanwege de openlijke of latente verbondenheid met de Nadere Reformatie. Des te opmerkelijker is het dat ds. G.H. Kersten, door Van Campen overigens slechts één keer in een noot genoemd, in zijn De Gereformeerde Dogmatiek de gedachte van een nationale bekering van Israël ‘radicaal’ afwijst en het louter houdt op een ‘geestelijk Israël’. Wellicht was hij vooral vertrouwd met de voetiaanse stroming in haar nadagen. Daartegenover merk ik op dat de gematigde coccejaan Petrus Curtenius (1716-1789), wiens Verborgenheid der laatste tijden door Van Campen ook in zijn primaire bronnen is betrokken, enkele tientallen jaren geleden door ds. G.A. Zijderveld nadrukkelijk voor het voetlicht werd gehaald, waarmee hij bijdroeg aan de bezinning op de relatie van de kerk tot de joden binnen de gereformeerde gezindte, later ook in zijn eigen kerkelijke kring.
De Beknopte Gereformeerde Dogmatiek van de christelijke gereformeerde hoogleraren J. van Genderen en W.H. Velema in dezen laat Van Campen overigens geheel buiten beschouwing, al geeft hij wel regelmatig aandacht aan kerkhistorische studies van Van Genderen over Wilhelmus à Brakel en Witsius.

Kortom
Amice Van Campen valt te feliciteren met dit prachtige proefschrift. Soms lazen we een verwijzing naar het eerste deel, dat echter nog komen moet. We zien er naar uit, evenals naar deel drie. Zou dan ook, vraag ik nieuwsgierig, het missionaire aspect, dat in de Nadere Reformatie duidelijk aanwezig is, worden afgewogen tegen het dialogische dat in onze tijd opgang heeft gemaakt? Niet eerder is de bezinning en bestudering op de visie aangaande het joodse volk in de traditie van de Reformatie zo grondig ter hand genomen. Appellerende lectuur, helder geschreven, systematisch geconcipieerd, ondersteund door een breed fonds aan primaire en secundaire literatuur. Van nu aan kunnen we niet meer zeggen dat we ‘het’ niet geweten hebben. Proficiat.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 september 2006

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's

Visies op het joodse volk

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 september 2006

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's