Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Achterlopen en bijblijven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Achterlopen en bijblijven

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

In het maandblad ten dienste van ouderlingen en diakenen van de christelijke gereformeerde kerken in Nederland, Ambtelijk Contact (december), stelt mevr. M.Renkema-Hoffman een zeer zinnige kwestie aan de orde. Ze schrijft boven haar bijdrage Hoe ‘achterlijk’ is de kerk?
Ze gaat in op de kritiek vanuit de samenleving op de man-vrouwverhouding zoals die zich manifesteert binnen de islam: een achterlijke cultuur wordt dan soms denigrerend gezegd. Maar, aldus Renkema, hoe ‘achterlijk’ zijn wij dan wel niet als het gaat om dezelfde verhouding van man en vrouw? Als wij de man het ‘hoofd van de vrouw’ noemen, zullen wij in de samenleving net zo min begrepen worden. Lees het klassieke huwelijksformulier maar eens voor in een dienst met nogal wat buitenkerkelijke vrienden en collega’s van het bruidspaar.
Trouwens, begrijpen we het zelf nog wel als christenen, aldus Renkema, dat bijbelse en kerkelijke spreken? We kennen misschien nog wel enigszins de gangbare woorden en termen, maar zijn we in de praktijk het verstaan ervan soms ook niet verleerd? ‘En in hoeverre komen wij zo zelf steeds meer in een innerlijk conflict vanwege de gegroeide praktijk om ons heen? Ook wij zijn tenslotte deel van een maatschappelijke situatie waarin de verhoudingen op dit punt ingrijpend gewijzigd zijn.’
Zou die verlegenheid niet nog dieper door te trekken zijn naar het totaal van het bijbelse spreken over de verhouding tussen man en vrouw? We horen van de man als hoofd van de vrouw, en van de vrouw die moet zwijgen in de gemeente, omdat zij zich moet voegen onder de haar gestelde orde, maar we hebben van maandag tot en met zaterdag te maken met een maatschappelijke situatie die ingrijpend daarvan verschilt. En dat geldt niet alleen ‘om ons heen’, maar het raakt ook onze eigen omstandigheden. Ook bij ons is het geaccepteerd dat echtgenotes een betaalde baan hebben, dat vrouwen werken in allerlei leidinggevende functies en dat zij soms grote verantwoordelijkheden dragen. En dan komen we ’s zondags in de kerk en daar houden we onbekommerd vast aan onze oude woorden en gewoonten; leidt dat niet steeds meer tot een innerlijke botsing?
Wanneer het echter werkelijk zo is, dat er een kloof groeit tussen wat in de samenleving en ons eigen leven vanzelfsprekend geworden is en wat in de kerk gezegd wordt, welk antwoord hebben wij dan, wanneer wij vanuit de samenleving aangesproken worden op ons belijden over de positie van man en vrouw? Want het kan toch niet anders of wij als christelijke kerken komen als gevolg van de discussie met de islam óók onder vuur te liggen en onze overtuigingen worden eveneens als deel van een achterlijke cultuur gezien, die zo snel mogelijk losgelaten dient te worden? Ongetwijfeld zullen ook wij steeds meer ter verantwoording worden geroepen op dit punt. En wat zeggen we dan? Of staan we dan met een mond vol tanden, omdat we het zelf ook niet innerlijk meemaken? Ik ken gemeenteleden die zich verontschuldigen als er door anderen gevraagd wordt naar de toch wel erg ouderwetse gewoonte dat vrouwen geen ambtelijke plek in de gemeente kunnen innemen: zelf weten ze er eigenlijk ook geen weg mee
.
Moeten we berusten in het ‘achterlijke’ waarin we als kerken terechtgekomen zijn vergeleken met de maatschappelijke ontwikkelingen? Of verdient het misschien overweging om dezelfde dingen anders te zeggen, vraagt Renkema. Moet het ons niet wat waard zijn om de buitenstaander de bedoeling van het bijbelse spreken zo toe te lichten dat ook deze het heilzame ervan gaat ontdekken?
En als het gaat over de positie van de vrouw in de gemeente, houden we het dan bij uitdrukkingen als dat de vrouw ‘moet zwijgen’ en zich ‘rustig moet houden in alle ondergeschiktheid’? Of kunnen we iets uitleggen over de achtergrond van deze woorden en kunnen we iets zeggen over hoe de plaats die God aan de vrouw heeft gegeven in haar verhouding tot de man, ook gestalte mag krijgen in de manier waarop zij zich publiekelijk gedraagt? Wie de woorden van Paulus in 1 Korinthe 11 goed leest, ziet dat Paulus juist vanwege een vrees om buitenstaanders onnodig aanstoot te geven, de gemeente oproept zich binnen de algemene gedragslijn te houden. Paulus probeert om de positie die de vrouw ten opzichte van de man heeft in de gemeente tot uitdrukking te brengen op een manier die volgens de gangbare maatstaven van zijn tijd en cultuur passend geacht werd. Zouden wij ons er dan in onze tijd en cultuur niets aan gelegen hoeven te laten liggen of wij in onze gemeenten ons zodanig gedragen dat het voor de buitenwereld onnodig aanstoot geeft? Of zouden we misschien in onze tijd (waar niet het op de voorgrond treden van de vrouw, maar juist het achterstellen van de vrouw als aanstoot geven wordt beleefd) kunnen benadrukken hoe er juist in de gemeente van Christus ten aanzien van het in Christus geschonken heil een volkomen gelijkheidwaardigheid tussen man en vrouw bestaat?
Ik denk alleen dat we daar vervolgens niet zoveel mee opschieten. Want in de samenleving wordt absoluut niet begrepen als die volkomen gelijkwaardigheid er dan inderdaad is, waarom dat dan ineens niet geldt als het gaat om de ambten. Waarom in het ene gelijkwaardig, maar in het andere niet? Bovendien, als Paulus zoveel ruimte geeft aan de cultuur van zijn dagen om de positie van vrouwen binnen de gemeente van Korinthe toe te lichten en de gemeente te leren zo min mogelijk onnodig aanstoot te geven, wat zou hij dan vandaag geadviseerd hebben?

In de rubriek Reflexen in het theologisch tijdschrift Theologia Reformata (december) gaat prof.dr. G. van den Brink in op het thema Verschuivingen in de cultuur. Hoe dienen we die te waarderen? ‘Verschuivingen in de cultuur brengen immers altijd ook verschuivingen met zich mee in de beleving en verwoording van het geloof ’, aldus Van den Brink. Maar in hoeverre zijn die laatste verschuivingen vervolgens legitiem? Om op deze vraag een antwoord te vinden, haakt hij in op de recente homo-discussie en de ChristenUnie. Tot voor kort lag het nogal voor de hand dat partijen die zich op de Bijbel wilden baseren, niet konden instemmen met een homoseksuele leefwijze. Maar, aldus Van den Brink, ‘de laatste decennia is echter het gelijkheidsdenken inzake de seksuele voorkeur van mensen steeds dominanter geworden in de samenleving. Het eindpunt van deze ontwikkeling is in de ogen van velen pas bereikt wanneer homoseksuelen door niemand vanwege hun leefwijze meer uitgesloten worden van welke functie dan ook.’
Doet Renkema een oproep om zoveel mogelijk onnodige aanstoot voor het evangelie weg te nemen door eigentijds en duidelijk tot een formulering te komen wat betreft de bijbelse man/vrouwverhouding, dr. Van den Brink doet dit ten aanzien van de discussie over homoseksualiteit. Hij zegt van orthodoxe kerken:
Ze zijn inzake homoseksualiteit overtuigd van de onopgeefbaarheid van hun beroep op het Woord van God. Echter, men moet zich op dit punt wel realiseren wat er momenteel gebeurt als gevolg van de genoemde verschuiving: het Woord van God wordt door de buitenwacht hoe langer hoe meer geassocieerd met een verouderde opvatting die homoseksuelen (en soms ook vrouwen) uitsluit. Dat het in de Bijbel om veel méér gaat, ja ten diepste om heel andere dingen, laat zich daardoor vrijwel niet meer over het voetlicht krijgen. Men kan dit slechts voorkomen als men een heel direct verband kan leggen tussen de afwijzing van de homoseksuele leefwijze enerzijds en datgene waar het in de Bijbel en in het christelijk geloof ten diepste om gaat anderzijds: het heil dat te vinden is in Jezus Christus. Dat is dan de uitdaging waar de hedendaagse gereformeerde (en evangelische, maar trouwens ook de rooms-katholieke!) theologie voor staat.
Hij doet dan vervolgens een poging om dit verband te laten zien en zegt dan:
Nu, het is niet mijn bedoeling om te pogen deze ingewikkelde problematiek met een enkele reflexbeweging op te lossen. Waar het me om gaat is te illustreren dat wanneer je als kerk in de ene culturele context precies hetzelfde zegt als in een andere, dat nog niet per se hetzelfde is. Tot voor kort leidde de afwijzing van homoseksuele relaties er niet toe dat buitenstaanders zich een verwrongen beeld vormden van de bijbelse boodschap, waarbij de Bijbel ook nog eens op één hoop gegooid werd met dat andere inhumane heilige boek, de koran. Vandaag de dag is dat hoe langer hoe meer wel het geval. En wat christelijke politiek betreft: wanneer deze vasthoudt aan een verbod op allerlei functies voor vrouwen en/of homoseksuelen, wordt haar boodschap en strekking hoe langer hoe meer daartoe gereduceerd. Christen-zijn houdt dan in de ogen van buitenstaanders vooral in: omwille van een oud boek tegen homo’s zijn. Wat het méér inhoudt wil men vervolgens nauwelijks meer weten, want dit ene is genoeg om het verder niet serieus te nemen. Ook wanneer men nu zou zeggen: dat is dan jammer, principes zijn nu eenmaal principes, past hier geen enkel triomfalisme (in de trant van: we houden de rug recht). Want hoe dan ook is het ook ons probleem, omdat dit precies het soort beeldvorming is dat je als christelijke gemeenschap graag wilt voorkomen.
Van den Brink zou het zich daarom ‘kunnen voorstellen dat de ChristenUnie het aan haar homoseksuele leden (en de SGP aan haar vrouwen) overlaat zich ieder persoonlijk naar eer en geweten ten opzichte van de Schrift te verantwoorden en niet centraal vast te leggen dat zij per definitie geen publieke functies namens hun partij kunnen uitoefenen.’
En waarom dan? Toch een zwaktebod? Of door de bocht gaan onder de maatschappelijke druk? Nee, helemaal niet, maar juist ‘als een poging om ruimte te creëren die nodig is om duidelijk te maken waar het in christelijke politiek écht om gaat: een inrichting van de samenleving die tot eer is van de God van Israël en (daarmee) tot heil van mensen, in het bijzonder van de zwakken.’ Als er dan in de samenleving ergernis ontstaat, laat die dan gericht zijn op het evangelie en niet op standpunten die daar zijdelings mee te maken hebben.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 januari 2008

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's

Achterlopen en bijblijven

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 januari 2008

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's