Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Niet zonder meer bij grofvuil

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Niet zonder meer bij grofvuil

Protestanten reageerden divers op Jan Wolkers

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het is al bijna een halve eeuw geleden dat Jan Wolkers zijn eerste boeken publiceerde. Het beeld bestaat dat Wolkers algemeen welkom werd geheten als verdediger van vrije seks en schuttingtaal in de literatuur, maar dat de benepen calvinisten hem zonder pardon de deur wezen. Zo eenkleurig is dit plaatje echter niet.

Ook onder niet- en andersgelovigen wekte de jonge Wolkers protest. De humanist Pierre Dubois schreef over Serpentina’s petticoat (1961): ‘Er gaat een doordringend sadisme van deze verhalen uit.’ De spiritist Rico Bulthuis schreef: ‘Wolkers maakt van ons een voyeur en van de geschiedenis een smeerlapperij.’ Welke houding nam de protestantse literatuurkritiek in toen Wolkers in de jaren zestig de literatuur binnenstormde? Het gaat me nu niet om de niet meer controleerbare gesprekken over Wolkers, maar om de protestantse pers. Het was daar geen koekoek-eenzang. De ‘reformatorischen’, de vrijgemaakt-gereformeerden en de ‘brede’ gereformeerden reageerden verschillend.

Anonymus en Bregman
In de reformatorische pers werd Wolkers volstrekt afgewezen. In een anoniem artikel in 1975 in het Reformatorisch Gezinsblad heette Wolkers al in de eerste zin ‘deze schunnige schrijver’. Zijn romans Kort Amerikaans (1962) en Een roos van vlees (1963) werden samengevat als ‘al die smerige schrijverij’. De stijl van Wolkers werd ‘klungelig’ genoemd. De schrijver deed geen poging het werk van Wolkers te schetsen tegen de achtergrond van de tijd en hij zag niets van het oprechte verdriet in Een roos van vlees. Later werd in reformatorische kring de moderne literatuur wél voorzien van haar filosofische kaders (Sartre, Nietzsche, Camus). De neerlandicus C. Bregman deed dat vanaf 1980. Zijn standpunt is gebaseerd op wat de Bijbel de vreemdelingschap van de christen noemt: hij moet zich wel met de wereld bezighouden, maar daarbij duidelijke grenzen stellen. Wolkers schreef godslasterlijk en moest daarom gemeden worden.
De theoreticus van deze reformatorische visie was vooral G. Slings met zijn boek Een boos en overspelig geslacht uit 1975. Hij las Hermans, Mulisch en Wolkers tegen de breed geschetste achtergrond van het existentialisme. Slings was weliswaar vrijgemaakt-gereformeerd, maar zijn visie spoorde meer met die van de reformatorischen.

Slings en Geerds
Het boek van Slings werd door zijn kerkgenoten niet onverdeeld gunstig ontvangen. Vrijgemaakt-gereformeerden waren, vanuit hun visie op de cultuuropdracht, wat meer geneigd (kritisch) kennis te nemen van de wereld. Koos Geerds schreef een kritisch artikel over het boek van Slings in het vrijgemaakte opinieblad De Reformatie. Slings had geschreven dat jongeren de ‘moderne literatuur’ niet zelfstandig mochten lezen. Geerds reageerde: ‘Als ik voor “niet zelfstandig” mag lezen “niet onvoorbereid”, ga ik met deze opvatting akkoord.’ Maar dat bedoelde Slings niet.
Zelf recenseerde ik het boek van Slings in het toen nog exclusief vrijgemaakte Nederlands Dagblad. Ik prees het als handleiding om de filosofische achtergronden van de moderne literatuur te doorgronden. Mijn kritiek was onder meer dat Slings alles over één kam schoor. Hij had geschreven: ‘De moderne literatuur is een epos van het kwaad, vol vernietigingsdrang, vol misbruik van de vrijheid, vol onvoorstelbare haat tegen God, vol liederlijkheid en verwording van het sexuele leven.’ Met deze situatieschets deed hij ‘de moderne literatuur’ onrecht door vele auteurs, zoals Marga Minco, Hubert Lampo en Hella Haasse, buiten beeld te houden.

Van Doorne
Bij de ‘gewone’ gereformeerden lieten in de jaren zestig de literatuurcritici J. van Doorne en C. Rijnsdorp van zich horen in Trouw en De Rotterdammer. Het literairkritisch uitgangspunt van Van Doorne was: ‘Een literair werk moet allereerst beoordeeld worden naar zijn literaire kwaliteiten. Een christelijke roman is nooit goed omdat hij christelijk is, maar alleen dán als hij goed geschreven is. Het omgekeerde is ook waar. Een literair uitstekend werk kan zeer wel verwerpelijk zijn. Over goed geschreven werken valt het eindoordeel toe aan de ethiek. En dat geldt voor álle menselijke handelen: van voetballen tot aan filosoferen toe.’ Van Doorne begon in 1963 zijn recensie van Een roos van vlees dus met een literaire vaststelling: ‘Schrijven kan hij.’ Hij vond verder dat Wolkers in diens blik op de gereformeerde wereld ‘rancuneus’ en ‘hier en daar blasfemisch’ was. ‘Daar moest hij mee ophouden. Ter wille van zijn talent.’ Maar, schreef Van Doorne, ‘het is mijn goed recht de roman met al zijn gebreken te accepteren, omdat het uit grote deernis en eerlijke opstandigheid geschreven is’.

Dit artikel is een bewerking van de lezing die dr. Hans Werkman vorige week hield tijdens een symposium over christelijke literatuur in de twintigste eeuw. De volledige tekst is opgenomen in zijn toen gepresenteerde boek Bijeen met man en muis (uitg. Eon Pers Amstelveen).

Rijnsdorp
Sterker nog dan bij Van Doorne was er een spannend evenwicht tussen literaire en ethische kritiek bij Rijnsdorp. Hij keek in zijn recensie van Een roos van vlees over alle morele verontwaardiging in de gereformeerde wereld heen en begon met een literair-culturele plaatsbepaling: ‘Men kan dit boek noemen een gevecht op leven en dood. Daarom kan het ook een volwaardige roman worden, een boek dat opnieuw bewijst hoezeer Wolkers een auteur van ras is. Wie tegen de ruwheden, platheden en vloeken in dit boek wil protesteren, mag de ernst van de zieleworsteling niet voorbijzien. Men kan zich niet van Wolkers afmaken door hem onfatsoenlijk te vinden. Ik wil dit werk liever positief zien, namelijk als een eerlijke en hartgrondige vraagstelling.’ Over De hond met de blauwe tong (1964) van Wolkers schreef Rijnsdorp: ‘Dit verhaal is literair sterk – als men tenminste door de grofheden en blasfemische uitspraken kan heenkijken, wat een pastorale eis is.’ Het was Rijnsdorps overtuiging dat de grofheden zichzelf uiteindelijk zouden terugfluiten. Hij hoopte dat de sterke auteur die Wolkers was dit zelf zou inzien. ‘Er komt onherroepelijk een tijd dat de geest in de literatuur zijn rechten weer opeist.’
De zich inlevende Rijnsdorp blijkt dus met de vroege Jan Wolkers in gesprek te zijn, hem te willen doorgronden, te waarderen wat hij goed vond en af te wijzen wat hij verwierp. Dit evenwicht zorgt ervoor dat zijn kritieken nog altijd waardevol zijn, in tegenstelling tot bot afwijzende of oppervlakkig toejuichende recensies.

Spanning
De vroege Jan Wolkers van de jaren zestig werd in de pers van zijn eigen geestelijke brongebied – het orthodoxe protestantisme – dus niet maar afgedaan met negatieve waarde-oordelen. In het begin gebeurde dit wel bij ‘reformatorischen’. Op den duur groeide ook onder hen enig evenwicht in de benadering, hoewel Wolkers tot de verboden schrijvers bleef behoren.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 februari 2009

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's

Niet zonder meer bij grofvuil

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 februari 2009

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's