Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Angst voor levensverhalen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Angst voor levensverhalen

‘Verzoening met Arabieren verder weg dan ooit’

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Meer dan 65 jaar geleden haalde Alice Offenbach in Bergen-Belsen leer van de schoenen van omgekomen mensen. Ik meende dat het de schoenen van mensen waren die bij de bombardementen omkwamen. Later hoorde ze van de gaskamers, waaraan ze zelf ontsnapte.

Mevr. Alice Offenbach is van 1922 – en die 86 levensjaren geef je haar op het eerste gezicht niet. Tot ze gaat praten, want dan hoor je de breekbaarheid van haar stem. Het voorzichtige formuleren van de bewoner van Beth Juliana, een Joods-Nederlands verzorgingscentrum in Herzlya, geeft haar steeds de tijd om de herinneringen aan lang geleden goed te formuleren.
‘Aanvankelijk was er in Amsterdam geen Jodenhaat. Ik heb het nog meegemaakt dat men de hoed voor ons afnam, omdat we een gele ster droegen.’ In 1943 werd ze toch opgepakt. ‘In het concentratiekamp gaven we elkaar raadsels op, want we wilden bezig blijven. Het dagelijkse appèl was het ergste. Echter, op een dag riep de commandant mij en mijn ouders met 160 andere kampbewoners apart. Op grond van onze papieren werden we geselecteerd, om geruild te worden met in Palestina wonende Duitsers.’
We begrijpen haar, omdat we de vorige dag in Haifa kennismaakten met de aanwezigheid van de Tempeliers. In deze derde stad van Israël vestigden zich in de negentiende eeuw enkele tientallen Duitsers, die hier de spoedige komst van de Messias afwachten. Deze Tempeliers waren in de jaren dertig van de vorige eeuw pro-nazi, zodat de mannen naar Duitsland terugkeerden om onder Adolf Hitler in het leger te dienen. Toen de oorlog begon, werden hun vrouwen en kinderen in Tel Aviv in een kamp vastgehouden, waarna later het plan ontstond om hen te ruilen tegen hen die in kampen verbleven.

Niet gesproken
‘Mijn verloofde werd niet geselecteerd’, vertelt mevrouw Offenbach ‘en is in Bergen-Belsen omgekomen. Mijn broer Sally redde het leven, omdat de Duitsers vanwege zijn naam dachten dat hij een meisje was. In totaal werden we met 220 mensen via Berlijn, Wenen en Boedapest naar Turkije vervoerd, waar een uitwisseling plaatshad met antisemieten uit de Duitse wijk van Haifa.’ Alice leerde na de oorlog een uit Duitsland afkomstige man kennen, zodat ze thuis Duits sprak. ‘maar toen hier twintig jaar geleden een groep Duitsers ontmoette, kon ik geen woord meer brengen. Ons Duits klinkt zo heel anders dan het Duits van de Duitsers. Ik was welkom in Palestina, de mensen hier wisten uit welke hel we kwamen. In de families werd er echter niet gesproken. Ik sprak ook niet; je kúnt niet vertellen wat je in een concentratiekamp meemaakt, je moet een kunstenaar zijn om het te kunnen beschrijven en je bent bang om niet begrepen te worden. Er was angst voor onze verhalen. Pas onze kleinkinderen wilden meer weten over hun wortels, hun voorgeslacht.’

Gazastrook
Het verblijf in Israël is voor Alice Offenbach een teleurstelling geworden. ‘Je blijft een West-Europeaan. De Russische en Poolse Joden die hierheen gekomen zijn, hebben zulke andere gewoonten.’ Ondertussen beseft mevrouw Offenbach in haar levensavond dat verzoening tussen Joden en Arabieren verder weg lijkt dan ooit. ‘In mijn generatie is er geen oplossing gekomen. Er zijn beslist goede Arabieren, maar het is jammer dat zij niet meer invloed hebben. Zij en wij zeggen dat dit land ons toekomt. En beiden hebben gelijk, maar daar wil mijn zoon niet van horen. Hij wil niets van de rechten voor Arabieren weten.’ De oorzaak van de patstelling zoekt de bejaarde Jodin in het onvermogen van de Palestijnse leiders: ‘Ze hebben in de Gazastrook zoveel grondgebied gekregen en doen er niets mee. Omdat er geen democratie is, heerst er armoede.’ Als ze terugkijkt in de geschiedenis, dan ‘had het bij de stichting van de staat Israël in 1948 anders gemoeten. De Palestijnen hadden niet in kampen gehuisvest, maar in andere landen opgenomen moeten worden.
Vrijheid moet grenzen hebben. In het vrije West-Europa gaan de dingen helaas niet goed. Ik las op internet dat er in Engeland scholen zijn waarin niets over de Holocaust geleerd mag worden; dat zou de Arabieren pijn doen! Ik vind dat belachelijk. Over tien jaar zijn de Arabieren in Europa de baas.’

Anne Frank
Vanuit haar stoel kan mevr. Offenbach niet zo heel veel meer doen aan verzoening tussen Joden en Arabieren, die elk vanuit eigen motieven aanspraak maken op het land Palestina. Joden omdat het land hen door de God van Israël is beloofd en hun geschiedenis zich hier afspeelt, Arabieren omdat ze voor de stichting van de staat Israël in 1948 in Palestina woonden.
Beide groepen hebben hun eigen trauma in het recente verleden: de Joden kennen de Holocaust, de vernietiging van zes miljoen Joden in de kampen en de gaskamers – de Arabieren kennen de nakba, het vluchtelingenprobleem sinds in 1948 de Joden zich vestigden op de grond waar zij woonden.
Wat mevr. Offenbach niet meer kan, probeert het Center for Humanistic Education in Logama Haggetaot, een kibboets Galilea, wel. Het centrum is het beste te vergelijken met ons Anne Frank-huis, dat de herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog levend wil houden en er lessen uit wil trekken. Opvallend is dat het centrum al in 1949 gesticht is door overlevenden van de naziterreur.

Omgaan met eigen geschiedenis
Noa, een jonge vrouw die zich geheel voor de doelstelling van het centrum geeft: ‘We willen jonge inwoners van dit land de betekenis van democratie aanleren, hen leren omgaan met hun eigen geschiedenis. Voor ons is de Holocaust niet alleen een Joodse, maar een wereldwijde crisis, die ons confronteert met allerlei sociale dilemma’s. Wij laten jongeren zien dat mensen elkaar enorm veel leed aangedaan hebben.
In onze programma’s komen Joodse jongens van zestien, zeventien jaar, die nog nooit een Arabische jongen gesproken hebben. Er was alleen vijanddenken. Terwijl zij in dit land zullen móeten samenleven. Joden hebben pijn vanwege de Holocaust, Arabieren vanwege de nakba, maar wij gaan die pijn niet vergelijken. Sommigen zeggen bij hun komst hier vrij laconiek dat het gewoon in de Bijbel staat dat geweld bij hun regio en hun geschiedenis hoort.’

Niet pessimistisch
Noa weet uit haar eigen gezin welke impact de oorlog heeft. ‘Ik geloofde altijd dat mijn zeventienjarige zoon niet in het leger zou komen, maar nu is hij toch getest. Omdat hij ons programma gevolgd heeft, zal hij wel een andere soldaat zijn, respectvol voor de ander.’
De Gaza-oorlog uit januari heeft het vijanddenken tussen Joden en Arabieren in Israël aangescherpt. Maakt het Noa moedeloos, is haar werken tevergeefs?
‘Nee, je kunt niet in het onderwijs zitten en een pessimistisch mens zijn, al beleven we een moeilijke periode. Ik heb geduld, neem de tijd, denk op langere termijn. We leren jongeren dat er veel redenen zijn om elkaar te haten, maar er één reden is om elkaar te vergeven, het leven zelf. Het gaat hier niet over Duitsers en Joden, over Joden en Arabieren. Het gaat over een groot menselijk probleem, het geweld tegen elkaar.’

Psalm 44
Dankzij mensen als Noa blijven velen in Israël hoop koesteren. De spiraal van geweld mag niet het laatste woord hebben. De spannende vraag naar de plaats van religie in het conflict laat het Center for Humanistic Education liggen. Kan dat wel? Ja, zegt Noa: ‘Mijn vader, een orthodoxe Jood, zei al: ‘Religie is een gevecht tegen jezelf.’’

Moet je in Israël niet meer zeggen dat élk volk op aarde moet lijden? Mijn waardering voor Noa gaat daarom gepaard met nadenken over de inhoud van Psalm 44, over Gods rechterhand die Israël het land gaf, waardoor Zijn Naam niet los te denken is van de geschiedenis van het Joodse volk: ‘Maar om U worden wij de hele dag gedood; wij worden beschouwd als slachtschapen.’

Ondertussen bidden we om vrede en gerechtigheid.

In april 2008 aanvaardde de synode van de Protestantse Kerk een nota over het Israëlisch-Palestijnse conflict, waarin de onopgeefbare verbondenheid met het volk Israël werd uitgesproken én loyaliteit werd verwoord naar Palestijnse christenen. Om gestalte te geven aan de uitspraak van de synode was een delegatie van de kerk dit voorjaar elf dagen in Israël, een tijd vol gesprekken en ontmoetingen met Palestijnse theologen en Joodse inwoners van het land. Naast een vertegenwoordiger van Op goed gerucht, het Evangelisch Werkverband en een vertegenwoordiger uit de breedte van de kerk nam drs. P.J. Vergunst namens de Gereformeerde Bond deel. Hij sprak met slachtoffers van de Holocaust én met mensen die zich niet willen neerleggen bij de haat tussen Israëli’s en Arabieren.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 mei 2009

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's

Angst voor levensverhalen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 mei 2009

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's