Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ketterij in de kerk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ketterij in de kerk

Dwaling vraagt voorzichtige en besliste houding

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vele pennen bracht hij in beweging, zijn foto prijkte in kranten en tijdschriften: ds. K. Hendrikse uit Middelburg. God bestaat niet, maar je kunt wel in Hem geloven, is de opvatting waarmee hij vooral de kerkelijke wereld beroert.

Commotie was er ook bij het verschijnen van het boek Goddelijke vrijheid van ds. F. Kruize. Hierin bepleit de vrouwelijke predikant uit het Groningse Sappemeer een vorm van esoterisch geloven, waarin ze radicaal met vaststaande waarheden afrekent. Wanneer we zeggen dat Jezus de Zoon van God is en dé Zaligmaker, sluiten we mensen uit, aldus deze predikante. Ze wil daarom zelfs artikel 1 uit de kerkorde schrappen.
Deze twee voorbeelden kunnen gemakkelijk met andere uit het verdere en nabije verleden worden aangevuld. Ze doen de vraag opkomen: wie zegt hier vandaag iets van? En: kan iedereen zomaar alles zeggen in de Protestantse Kerk in Nederland? We kunnen verwijzen naar de kerkordelijke bepalingen hierover. We kunnen echter ook onszelf de kritische vraag stellen hoe onze (geestelijke) houding in dezen dient te zijn. En: als zich zaken in de kerk aandienen die het hart van het evangelie aantasten, zijn we dezer dagen dan niet veel te lief en te vriendelijk voor elkaar in de kerk? Wordt het niet eens tijd dat we elkaar flink ‘de waarheid’ aanzeggen?

Paulus
Het loont de moeite na te gaan hoe het Nieuwe Testament spreekt over zaken als dwaling en ketterij. We treffen in de vroegchristelijke kerk immers ook situaties aan waarbij de kern van het evangelie in het geding is. Wat gebeurt er dan precies en wat leren wij hiervan voor ons staan in de kerk? Ik beperk me hier tot wat de apostel Paulus hierover zegt; het grootste gedeelte van het Nieuwe Testament bestaat immers uit zijn zendbrieven.
We krijgen uit wat hij schrijft aan de diverse nieuwtestamentische gemeenten een vrij nauwkeurig beeld van hoe het in de Vroege Kerk toeging. In zijn zendbrieven is Paulus voortdurend bezig met wat we tegenwoordig toerusting noemen. Vaak zet hij in de eerste helft van de brief een gedeelte van de leer uiteen. Het tweede deel van de brief bevat dikwijls een aansporing tot een leven overeenkomstig deze leer. Anders gezegd: in de brieven zijn voortdurend twee lijnen te zien: dogmatiek en ethiek, leer en leven. Het eerste zonder het tweede is star en koud, het tweede zonder het eerste hol en leeg.
Op deze wijze wil Paulus de gemeente zo toerusten dat ze weet waar het in het geloof op aankomt en de zaken daarin juist kan onderscheiden. Illustratief hierin is wat Paulus aan de gemeente van Rome schrijft: ‘Doch mijn broeders, ook ik zelf ben verzekerd van u dat gij ook zelf vol zijt van goedheid, vervuld met alle kennis, machtig om ook elkaar te vermanen’ (Rom. 15:14).

Uitsluiten
In de opbouw en uitbouw van de vroegchristelijke gemeenten waren er echter steeds weer dingen die niet overeenstemden met de apostolische leer. Soms ging het daarbij om marginale zaken, maar vaak ook niet. We zien dan ook dat Paulus in zijn brieven op meerdere plaatsen ingaat op dwalingen en dwaalleraren en daarin positie bepaalt. In de pastorale brieven bijvoorbeeld schrijft Paulus over mensen die een andere leer leren (1 Tim. 1:3) en over verleidende geesten en leringen der duivelen (1 Tim. 4:1) en over mensen die van de waarheid zijn afgeweken (2 Tim. 2:16-18). Hier vallen dikwijls krachtige en harde woorden.
Voor nu is de vraag vooral relevant hóe Paulus omging met die mensen die zich op enige wijze stelden tegenover de ‘gezonde leer’. Een sprekend voorbeeld van zo’n situatie vinden we in Titus 3:10. Daar schrijft Paulus over een ketters mens (airetikon antropon). Voor een goed begrip: het woord airetikos duidt hier nog niet zozeer op wat we nu een ketter of ketterij noemen. We hebben in deze context te denken aan mensen die door een bepaalde dwaalleer de eenheid van de gemeente in gevaar brengen. In de situatie van Titus zijn dat mensen die zich bezighouden met dwaze vragen, geslachtsrekeningen en twistingen en strijdingen over de wet. Dit dient werkelijk nergens toe (Tit. 3:9). Ondertussen gaat het dan wel om mensen die, doordat ze hun mening zozeer opdringen en doordrukken, scheiding en splitsing in de gemeente teweegbrengen. Daarom roept Paulus Titus ertoe op deze dwaalleraren te verwerpen. Je mag hier ook lezen: uitsluiten of terugwijzen.
Dat lijkt op het eerste gezicht misschien een nogal strenge en rigoureuze manier van handelen. We hebben hierin echter twee dingen goed te zien. Het eerste is zojuist al genoemd: het gaat hier om mensen die willens en wetens hun mening doordrijven en zodoende de gemeente verdelen. Verder gebeurt het uitsluitend pas na een eerste of tweede vermaning.
De meeste uitleggers verwijzen wat dit laatste betreft naar Mattheüs 18:15-17, waar de Heere Jezus ons maant om in de weg van een en andermaal vermanen iemand terecht te brengen. Paulus zou hierop doelen. Ook zou hier te denken zijn aan de tuchtpraktijk in de synagoge, waar de joodse leiders ook niet eerder tot de ban overgingen dan na herhaalde waarschuwing. Volgens dr. H. Ridderbos in zijn inmiddels klassieke Paulus.
Ontwerp van zijn theologie kunnen we hiermee ook andere situaties in Paulus’ brieven verklaren waar het gaat om uitbanning en verwerping. Te denken is hier aan 2 Thessalonicenzen 3:14 en 1 Korinthe 5:5. In deze situaties vond een vorm van tucht plaats, waarbij afvalligen voorlopig of definitief buiten de christelijke gemeente werden geplaatst.

Tekort?
Paulus is dus in zijn zendbrieven voortdurend bezig om de gemeenten zo toe te rusten dat ze weet waar het op aankomt. Van daaruit doet hij dikwijls een beroep op het eigen onderscheidingsvermogen van de gemeente (Rom. 15:14; Filipp. 1:5, 9-10; Kol. 2:5). De gemeente is zo op een goede wijze een mondige gemeente. Dat wil zeggen dat ze wéét wat ze gelooft en daarvan rekenschap kan afleggen. Indien nodig verheft ze haar stem tegen dwaling en dwaalleraren. En dat in de weg van een eerste en tweede vermaan, overeenkomstig het bevel van Christus in Mattheüs 18.
Dit eerste punt noopt ons kritisch naar onszelf te kijken. Weten wíj eigenlijk wel wat we geloven en belijden? Woont het Woord van God zo rijkelijk in ons dat we in staat zijn om te leren en te vermanen? (Kol. 3:16) Zijn de geloofswaarheden ons wel zo vertrouwd, dat we dwaling(en) überhaupt onderkennen? Is er in veel gemeenten en bij vele gemeenteleden – ook bij ambtsdragers – niet soms een tekort aan kennis (met hoofd en hart) wat betreft de meest basale en fundamentele geloofswaarheden?
Als we deze vraag met ja moeten beantwoorden, zullen we de eerste stap (het elkaar broederlijk vermanen) al niet meer kunnen maken.
Daarom moeten we ons inspannen om een (voortdurend) lerende gemeente te zijn, zodat we een ‘pilaar en vastigheid der waarheid’ (1 Tim. 3:15) zijn. Nodig is daarin onder andere een wekelijks terugkerende rechte bediening van het Woord, waarin wordt vastgehouden aan de gezonde leer en waarin zij die dwalen worden gebracht in het rechte spoor. Hierbij hoort een voortdurend onderwijs aan de ouderen en jongeren van de gemeente waarin niet de discussie (alleen), maar het Woord het voor het zeggen heeft.

Volstrekt helder
Alleen in die weg van voortdurend oefenen en leren in de leer die naar de godzaligheid is, zal vervolgens ons omgaan met hen die bewust of onbewust van de waarheid zijn afgedwaald op een goede wijze gestalte kunnen krijgen. Die houding zal er dan een moeten zijn van voorzichtigheid én beslistheid. Voorzichtig in de zin van het eerst zoeken naar een eerlijk gesprek en het geven van broederlijke vermaning(en). Wanneer iemand zich toch willens en wetens, beslist en bewust, tegen deze vermaningen verhardt en verder ook verdeeldheid en scheiding in de gemeente of kerk bewerkt, moet de weg van uitsluiting gegaan worden. Daarin zal de weg van terugkeer opengehouden moeten worden, wanneer de persoon in kwestie zich van zijn dwaling bekeert. We hebben achter in onze Bijbel immers behalve het formulier van de ban en afsnijding ook dat van de wederopneming van de afgesneden in de gemeente van Christus.
Van de Protestantse Kerk mogen we verwachten en haar eraan herinneren dat ze volledig ernst maakt met wat ze zelf in artikel 1 van de kerkorde heeft verwoord en dat ze dus daadwerkelijk (!) weert wat haar belijden weerspreekt. Wat er dan gebeuren moet in situaties als rond de predikanten Hendrikse, Kruize en anderen, is volstrekt helder.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 juli 2009

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's

Ketterij in de kerk

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 juli 2009

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's