Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Andermans einde

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Andermans einde

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

M et de komst van de euthanasiewetgeving in 2001 is de weg geopend naar onvrijwillige levensbeëindiging. Meer en meer gaan mensen oordelen over andermans leven. Dat is de harde conclusie van Gerbert van Loenen, adjunct-hoofdredacteur van Trouw en bekeerd ‘euthanasiast’.

In Volzin (8 januari) staat een interview dat Willem Pekelder met hem hield.

Toen in 1994 bij zijn levensgezel Niek een hersentumor werd geconstateerd en diens toestand langzaam verslechterde, kreeg Van Loenen (45) van een wederzijdse vriend de vraag voorgelegd of Niek niet beter had kunnen sterven. Ook bij Van Loenen zelf spookte die gedachte wel eens door het hoofd. In die tijd stemde hij D66 en zag hij Nederland als gidsland voor de wereld.

Tot hij zich in de achtergrond van die vraag ging verdiepen en hij ontdekte dat oordelen over de zin van andermans leven in de medische praktijk in Nederland aan de orde van de dag is. Tussen de vijfhonderdvijftig en duizend keer per jaar wordt van ernstig zieke patiënten – van gehandicapte pasgeborenen tot comapatiënten – het leven beëindigd zonder dat ze daar zelf om (kunnen) verzoeken, zo bleek hem uit anonieme enquêtes onder artsen.

In zijn boek Hij had beter dood kunnen zijn legt Van Loenen een rechtstreeks verband tussen de euthanasiewet en de huidige praktijk van onvrijwillige en onwettige levensbeëindiging. ‘Anders dan de euthanasiebeweging ons heeft voorgespiegeld, is via kleine stapjes het verbod op onvrijwillige levensbeëindiging steeds meer op de helling gekomen.’ Veel euthanasiasten hebben van het begin af aan een dubbele agenda gevoerd, meent Van Loenen. Hij wijst op oud-minister Els Borst die in 1990 op een besloten congres in Maastricht zei dat het wettelijk regelen van euthanasie op verzoek slechts een tactiek was om euthanasie zonder verzoek aanvaardbaar te maken.

Hadden we dan beter géén euthanasiewet kunnen aannemen? ‘We hadden de grenzen veel beter moeten bewaken. Als een Duitser of Fransman mij zou vragen of ze de Nederlandse wet zouden moeten overnemen, zou ik zeggen: je kunt het proberen, maar wees je ervan bewust dat je je moet beperken tot een oordeel over je eigen leven. Ga niet voor een ander bepalen wat de kwaliteit van zijn of haar leven is, zoals in Nederland nu steeds meer het geval is.’ (…)

Maar wat moet een arts wanneer hij een pasgeborene ongenadig ziet lijden? ‘Er kan sprake zijn van overmacht in een noodsituatie. Maar dat zou een rechter moeten beoordelen en niet een toetsingscommissie, zoals nu het geval is. Kijk, wanneer een kindje naar adem snakt, is dat voor de ouders aangrijpend om te zien, maar als we gaan accepteren dat een heftig sterfbed mag worden bekort omdat de omstanders dat willen, zijn we naar mijn mening op de verkeerde weg. Zo’n beetje iedereen is op zijn sterfbed wilsonbekwaam. Het eind is zoek. En bij die toetsingscommissie is pas één melding binnengekomen. Geen arts durft het aan een geval daar aan te melden, omdat de praktijk van levensbeëindiging verder gaat dan wat destijds in het Groninger protocol is afgesproken. Levensbeëindiging zonder verzoek gebeurt dus niet alleen zonder duidelijke wettelijke basis – op een paar rechterlijke uitspraken in de jaren negentig na – maar ook nog eens zonder controle.’ (…)

In hoeverre vloeit uw vrees voort uit uw christelijke overtuiging? ‘Niet, denk ik. Ik kom uit een echt Harry Kuitert-milieu, een theoloog die, zoals bekend, een groot voorstander is van euthanasie. Mijn oma kwam bij Heleen Dupuis, de voormalige voorzitter van de NVVE (Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde, GvM), over de vloer. Ik ben zelf tot een andere overtuiging gekomen door wat mijn overleden vriend te horen kreeg. Mijn strijd is niet eentje tussen christenen en niet-christenen, maar tussen mensen die in het mensenrecht van de onaantastbaarheid van het leven geloven en zij die daar niet in geloven. Ik vraag me wel eens af wat humanisten drijft om levensbeëindiging zonder verzoek goed te keuren.’

Wat dan? ‘Ik denk dat humanisten te hoge idealen hebben over het leven. Er is een oprechte wens dat iedereen zich ontwikkelt, ook gehandicapten en ernstig zieken. Maar helaas kan niet iedereen aan die hoge maatstaven voldoen. De andere kant van de medaille is dat, ondanks de beste intenties, er een soort intolerantie lijkt te ontstaan tegenover mensen die alleen maar op een heel laag niveau kunnen existeren. Kijk naar Robert Jonquière, oud-voorzitter van de NVVE, die demente mensen heeft beschreven als zombies in poepluiers. Een dergelijk waardeoordeel staat haaks op het zelfbeschikkingsrecht waarvan hij zo’n voorstander zegt te zijn. Ik begrijp Jonquière niet. Ik heb mijn vriend, die op zijn sterfbed incontinent was, zo vaak verschoond. Dat was wel het minste probleem. Voor velen binnen de euthanasiebeweging staat gehandicapt leven gelijk aan leed, dat beter kan worden beëindigd. Dupuis denkt in die trant. Onjuist. Ik het mijn vriend tijdens zijn ziekte ook heel vaak vrolijk gezien.’

Van Loenen schetst een alarmerend beeld van de euthanasiepraktijk. Wanneer de opvatting postvat dat er vormen van leven bestaan die te weinig ‘kwaliteit’ hebben, groeit vrijwillige euthanasie als vanzelf uit tot euthanasie bij mensen die er niet om kunnen vragen.

Belangrijk lijkt mij zijn verwijzing naar humanistische idealen die klaarblijkelijk kunnen leiden tot onvrijwillige levensbeëindiging.

Ook bij abortus is het oordeel over andermans leven in het geding. Dr. Sam Janse, predikant van de Protestantse Kerk in Driebergen, schrijft in het ND (8 januari) een verkennende vergelijking van de visie op abortus in de klassieke oudheid van Grieken en Romeinen en in de Joods-christelijke traditie. Aan het slot van zijn artikel stelt Janse dat de klassieke oudheid een onvoorstelbare doorwerking gehad heeft in christelijk Europa. Maar op een aantal punten gaapt er een afgrond.

Bijvoorbeeld tussen de Romeinse historicus Tacitus die het merkwaardig vindt dat Joden het doden van pasgeborenen als een misdaad beschouwen en de Joods-christelijke traditie die zelfs het doden van de foetus als moord ziet. Inzake abortus en kindermoord is in de oudheid één motief beslissend: het gemeenschappelijk belang, de res pu­ blica. Hetzelfde belang kan ook leiden tot een kritische houding ten aanzien van abortus zoals we bij de latere keizers zien.

Bij de Joodse en de christelijke schrijvers komt een totaal ander motief naar voren, namelijk van de beschermwaardigheid van het leven en wel van elk leven, ook en juist van het zwakke, gehandicapte en ongeboren leven. Modern gezegd: hier ligt een waarborg voor de rechten van de mens. De enkele mens moet tegen de samenleving en de staat beschermd worden. In het jodendom is daarbij beslissend dat de mens naar Gods beeld geschapen is, christelijke theologen grepen naar het verwante motief van de mens als werk van Gods handen en voorwerp van Gods zorg.

De abortusproblematiek blijkt minder modern dan we soms denken. De kernvraag is: vanaf wanneer is het leven beschermwaardig? Het jodendom gaat daarin het verste door terug te gaan tot vóór de conceptie: de man heeft de plicht om nageslacht te verwekken. Onze overbevolkte aarde laat ons voorzichtig zijn met dit argument. De andere pool wordt bezet door de oudheid waarin zelfs pasgeboren leven niet zonder meer beschermwaardig is. Uitzonderingen daargelaten is er hier een schokkende consensus dat een pasgeborene mag worden gedood ter wille van het algemeen belang. Onze samenleving staat opnieuw voor de grote vraag vanaf welk moment het menselijk leven beschermwaardig is. We hanteren bij riskante ondernemingen het begrip veiligheidsmarges. Misschien moeten we deze ook in acht nemen als het om menselijk leven gaat. De bijdrage van de Joods-christelijke traditie is dat we met mensenrechten niet te laat moeten beginnen.

Het pleidooi van Van Loenen voor het mensenrecht van de onaantastbaarheid van het leven, wordt door Janse verdiept. Janse laat zien dat in de bijbelse overtuiging dat elk mens naar Gods beeld is geschapen, de beschermwaardigheid van het menselijke leven beter is gewaarborgd. Daarmee is de titel boven zijn artikel uiterst actueel: ‘Handen af van het beeld van God’.

G. van Meijeren

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 januari 2010

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's

Andermans einde

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 januari 2010

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's