Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Protestants in Brabant

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Protestants in Brabant

400 jaar Reformatie in de Langstraat

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Langstraat lag tot 1815 in Holland, tegen de grens met Brabant. Die situatie was in de Tachtigjarige Oorlog bepalend voor het feit dat de Reformatie er veertig jaar na de rest van Holland zijn intrede deed.

D e Langstraat is dat gevaarlijke, geïsoleerde grensgebied ten zuiden van de Biesbos en het Oude Maasje. Bij het begin van de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) was de Reformatie in de Langstraat nog niet doorgedrongen.

Uit visitatieverslagen van de Bossche bisschop Metzius (september 1571) blijkt dat er slechts sporadisch van ketterij verdachte personen woonden.

De omstandigheden veranderden echter drastisch in 1572. Den Briel kwam in handen van de geuzen en het duurde niet lang of ook Geertruidenberg stond aan de kant van de Opstand, zoals de Tachtigjarige Oorlog in de hedendaagse geschiedschrijving ook wel wordt genoemd.

Geweld

Op 31 augustus 1573 veroverde Willem van Oranje de stad. Meteen werd het stadsbestuur vervangen door gereformeerden en hun religie werd als enige toegestaan in de stad. Het geweld tegenover katholieke geestelijken waarmee de verovering van Geertruidenberg gepaard ging, zorgde voor de nodige schrik in de Langstraat. Pastoors voelden zich niet meer veilig en zochten elders een veiliger heenkomen.

We schetsen hier de situatie via de gang van zaken in zes dorpen in de westelijke Langstraat: Raamsdonk, Waspik, ’s Gravenmoer, Capelle, Sprang en Besoijen. Na de verovering van Geertruidenberg kreeg in enkele dorpen de Reformatie al snel voet aan de grond. In ’s Gravenmoer deed men al in 1578 een beroep op de classis Dordrecht om een predikant aan te stellen. Vanuit Dordrecht deed men wel een poging, maar er waren geen predikanten die in dat gevaarlijke grensgebied wilden werken.

Tussen 1580 en 1590 beleefde het grensgebied vervolgens een dieptepunt wat betreft het oorlogsgeweld. In tien jaar tijd waren de dorpen vijf keer totaal ontvolkt, telkens voor enkele maanden, omdat de bevolking op de vlucht sloeg naar het Land van Heusden en Altena. Bedreigingen, brandstichtingen, verkrachtingen en gijzelingen maakten het leven onmogelijk.

Herhaaldelijk kwamen er toch verzoeken uit Capelle, Sprang, ’s Gravenmoer om een predikant te benoemen. De classis Dordrecht was echter niet bereid dominees naar het grensgebied te sturen omdat de dreiging van Spaanse zijde van dien aard was dat ze hun leven niet zeker waren.

‘Pastoir ofte predicant’

Intussen was de streek bijna geheel verstoken van pastorale hulp. Predikanten werden niet benoemd en vanuit het bisdom Den Bosch bleven benoemingen ook achterwege. Het gevaar voor pastoors was in die periode even groot als voor de protestantse zielzorgers. In dat vacuüm aan geestelijke zorg deed zich een uniek verschijnsel voor dat blijk geeft van grote zorg en verantwoordelijkheid van de dorpsbesturen voor het geestelijke welzijn van hun gemeenschappen. Ze namen zelf het voortouw. Ze benoemden een ‘pastoir ofte predicant’, maar die voldeed niet aan de eisen die het bisdom of de classis stelde, zeker niet wat de voorgeschreven opleiding betreft.

Die benoemingen lokten zowel van de classis als van het bisdom vinnige protesten uit, maar dat weerhield de dorpsbesturen niet. De nieuwe zielzorgers voorzagen overduidelijk in de behoefte aan pastorale zorg.

De eerste keer dat er sprake was van zo’n benoeming door het dorpsbestuur, betrof heer Jasper in Sprang begin jaren negentig van de

zestiende eeuw. Daarna volgden Capelle (1592) en Raamsdonk (1597). Het lijkt er sterk op dat de benoemingsakte van Capelle in dat laatste geval als voorbeeld werd gebruikt.

Wat de inhoud betreft gaan de benoemingen meer richting de nieuwe leer dan de katholieke. Er wordt steeds gesproken over zieken bijstaan, doden begraven, kinderen dopen, mensen trouwen en ‘het Woirdt Godts prediken’, maar niet over het opdragen van een mis.

Opvallend aan al die benoemingen is ook de looptijd van het contract: het zijn steeds aanstellingen voor een jaar. De dorpsbesturen hielden daarmee een grote vinger in de pap wat betreft de richting en de werkzaamheden van de man die meestal als pastoor werd aangeduid. Daarmee beperkten zij sterk zijn speelruimte en keuzevrijheid. De stem van de dorpselite in het keuzeproces tussen oude en nieuwe leer was daarmee, in de westelijke Langstraat, van doorslaggevend belang.

‘Ontooveren’

De inhoud van de zielzorg had, zoals al gezegd, allesbehalve de instemming van de centrale kerkelijke organisaties. In Raamsdonk kreeg ‘pastoir ofte predicant’ Jan van Giessen er herhaaldelijk van langs van de classis. Hij zegende bijvoorbeeld een huwelijk in van een paar dat door de predikant van Geertruidenberg was afgewezen. Hij hield zich ook bezig met ‘de betooverde t’ontooveren’. Hij dreef dus duivels uit.

Daarvoor werd de baljuw van Dordrecht naar Raamsdonk gestuurd om hem tot de orde te roepen. Maar de bevolking van Raamsdonk was zeer tevreden over zijn werk. Elk jaar werd hij opnieuw benoemd, tot 1609 toe.

Die benoemingen tussen 1590 en 1610 blijken van groot belang geweest te zijn voor het al of niet slagen van de Reformatie in de Langstraat. Met hun aansluiten bij de oude kerk, maar zeker ook het aanleunen tegen de nieuwe leer, hebben ze hun dorpen rijp gemaakt om zonder veel problemen de belangrijke stappen te zetten die in het voorjaar van 1610 in de dorpen gezet moesten worden.

Vijandige grensstreek

Bij het ingaan van het Twaalfjarig Bestand (1609) konden eindelijk officiële predikanten benoemd worden omdat de dreiging van geweld voorbij was. Een van de bepalingen in het Bestand regelde dat elk van de strijdende partijen het grondgebied dat ze op dat moment (1609) hadden, zouden houden.

Voor Brabant betekende die bepaling dat het onder Spaanse invloed > >

bleef en bij gevolg voor de toekomst katholiek. Voor de Hollandse Langstraat werd de gereformeerde godsdienst de bevoorrechte religie, maar dat hield niet in dat de Reformatie daar ook algemeen aanvaard werd. De veertig jaar vertraging bleken verstrekkende gevolgen te hebben. De classis formuleerde precies wat voor mensen naar dit grensgebied gestuurd moesten worden. Het moesten predikanten zijn met ervaring omdat het werk in die vijandige grensstreek zwaar was. Behalve dat streefde men ernaar predikanten te plaatsen die goed geschoold waren (liefst in Leiden) en die in Holland gewerkt hadden, zodat ze bij de classis voldoende bekend waren.

In januari 1610 kwamen de kerken in protestantse handen, maar toen het op benoemen van dominees aankwam, bleek er een levensgroot verschil tussen de wenselijkheid en de haalbaarheid. Het hoogst haalbare voor de westelijke Langstraat bleek een aantal van drie predikanten: één voor ’s Gravenmoer, één voor een combinatie Besoijen- Sprang en één voor Raamsdonk, Waspik en Capelle samen. In vijf van de zes dorpen leverde dat een storm van kritiek op. Vooral in Capelle en Sprang, waar de Reformatie (evenals in ’s Gravenmoer) al behoorlijk wortel had geschoten, meende men recht te hebben op een eigen predikant.

Dorpselite

De bereidheid van ervaren predikanten om in het gevaarlijke grensgebied te gaan werken was minimaal. Van de 21 predikanten die tussen 1610 en 1648 in de dorpen werkzaam waren, kwamen er maar zes uit Holland. De anderen kwamen uit Duitse landen, Brabant en Vlaanderen.

Met de ervaring viel het ook tegen. Van die 21 betrof het voor tien (maar mogelijk twaalf ) de eerste standplaats.

De voorwaarden om de Reformatie voortvarend uit te bouwen, waren daardoor lang niet vervuld. Met de dorpen waar de Reformatie zich tussen 1572 en 1609 al van een behoorlijk fundament had voorzien, bleken de gevolgen niet zo ernstig. In ’s Gravenmoer, Capelle en Sprang, waar de dorpselite zich flink inspande ten gunste van de nieuwe leer, bleek de gunstige situatie van 1610 voldoende basis om tot een stabiele kerkgemeenschap uit te groeien. Maar in plaatsen zoals Waspik, waar de dorpselite (in samenwerking met een katholieke heer) zich met hand en tand verzette tegen de nieuwe situatie, kreeg de Reformatie niet echt voet aan de grond. Daar kon de predikant dan ook weinig uitrichten in 1610 en werden de Waspikse protestanten zelfs genoodzaakt naar de kerk van Capelle uit te wijken. Het gevolg was dat de gemeente Waspik pas een jaar later geïnstitueerd werd dan in omliggende plaatsen.

Wisselende successen

Het zou, met veel hobbels en hindernissen, tot 1618 duren voordat elk van de zes dorpen een eigen predikant tot zijn beschikking had. Op dat moment leek het, behalve in Waspik, dat het met de opbouw van

de nieuwe gemeenten helemaal in orde zou komen. In het aanvankelijk weinig enthousiaste Raamsdonk ging het redelijk goed. Het feit dat de classis er niet in slaagde

om ervaren Hollandse predikanten te benoemen, bleek vervolgens negatieve gevolgen te hebben. In Raamsdonk liep het hopeloos fout toen in 1620 een eenentwintigjarige jongeman uit Weert in het ambt werd bevestigd. Zijn seksuele escapades en zijn weinig voorbeeldige gedrag leidden in 1625 tot zijn ontslag. De vervanging werd slecht geregeld. Het gevolg was dat de gelovigen maandenlang verstoken bleven van geestelijke zorg en weer massaal naar ‘een paap’ gingen. Een schijnbaar gunstige ontwikkeling tot 1620 werd daarmee totaal tenietgedaan.

In Capelle deed zich in die jaren een vergelijkbare situatie voor. De (van oorsprong West-Vlaamse) predikant kreeg daar een buitenechtelijke relatie met de dochter van de schout. De beroering was groot, maar na het ontslag van de man bleef de gemeente wel een illusie armer, maar niet gebroken achter.

Toen bleek hoe belangrijk het fundament was dat voor 1609 werd gelegd. In Capelle kon het tragische intermezzo met de predikant de stevige basis niet vernietigen.

Terrein terugwinnen

In het gebied waren vanaf het einde van het Twaalfjarig Bestand (1621) veel rondtrekkende priesters actief die, door de open grens zonder natuurlijke barrières, de kans hadden om voor de Rooms-Katholieke Kerk veel terrein terug te winnen. Door al die ontwikkelingen bleek de toestand in 1630 zo te zijn dat drie van de zes dorpen protestants

en de drie andere overwegend katholiek waren. En dat zou tot de dag van vandaag zo blijven. Soortgelijke ontwikkelingen deden zich ook elders in het grensgebied voor. Veel dor-

pen tegen de zuidgrens van voornamelijk protestantse gewest Holland bleven (of werden weer) katholiek. Door de verschuiving van de grens in 1815 kwam het gebied bij het katholieke Brabant en liggen er nu in dat voormalige grensgebied een aantal protestantse enclaves aan de rand van het katholieke Brabantse land.

J.C. Verschure

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 december 2010

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's

Protestants in Brabant

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 december 2010

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's