Juist christen mag donor zijn
Orgaandonatie vereist bewuste en weloverwogen keus
Belangrijk, maar lastig. Zo kunnen de gedachten die mensen over orgaandonatie hebben, worden samengevat. Belangrijk: met donororganen worden mensenlevens gered. Lastig: als je zelf donor wilt worden, moet je de eigen sterfelijkheid onder ogen zien.
Dan moet je ook nadenken over vragen als: wat betekent het voor mijn familie als ik donor word, en voor mij persoonlijk? Ook kan de vraag opkomen of orgaandonatie bijbels verantwoord is. Genoeg redenen dus om stil te staan bij orgaandonatie. Orgaandonatie houdt in dat iemand een of meerdere orgaan afstaat met de bedoeling een ander daarmee te helpen. Het kan plaatshebben bij leven of na overlijden. Van orgaandonatie bij leven is sprake als iemand een nier afstaat aan bijvoorbeeld een familielid die geen goed functionerende nieren heeft. Maar meestal gaat het om orgaandonatie bij overlijden. Daarbij kunnen vitale organen zoals nieren, hart, lever of longen worden afgestaan. In een dergelijke situatie bij de nabestaanden niet bekend voor wie het orgaan bestemd is.
Registratie
In principe kan ieder die ouder dan twaalf jaar is zich als donor laten registreren. Elke orgaandonor wordt geregistreerd in het donorregister. Pas bij overlijden kijken de artsen of organen en weefsels (huid, hoornvlies) bruikbaar zijn. Dan blijkt of iemand donor wordt. Alleen mensen die in het ziekenhuis overlijden, kunnen orgaandonor worden. Nederland kent een zogenaamd volledig toestemmingssysteem. Dit betekent dat de donor uitdrukkelijk toestemming moet geven voor donatie. Men kan ook aangeven dat men geen donor wil zijn of de beslissing aan de nabestaanden overlaat. Als iemand niet duidelijk heeft gemaakt wel of niet orgaandonor te willen zijn en die persoon overlijdt in het ziekenhuis, moet de familie beslissen. Er gaan stemmen op dat Nederland in plaats van een toestemmingssysteem een zogenaamd geen-bezwaarsysteem zou moeten invoeren. Ieder wordt dan geacht donor te zijn, tenzij men daartegen bezwaar maakt. Men hoopt op die manier meer donororganen te krijgen.
Gave
Iemand die goed over orgaandonatie heeft nagedacht, is ds. J. Koppelaar, hersteld hervormd predikant te Abbenbroek. Op de vraag of een christen donor mag zijn, laat hij geen misverstand bestaan. ‘Ik sta daar positief tegenover. Daarvoor heb ik twee redenen. De eerste reden ontleen in aan Johannes 15:13. Daar staat: ‘Niemand heeft meer liefde dan deze, dat iemand zijn leven zette voor zijn vrienden.’ Ik ben het eens met de gereformeerd-vrijgemaakte ethicus Douma dat dit betekent dat men dan ook een deel van zijn leven mag inzetten voor zijn vrienden. De tweede reden om voor orgaandonatie te zijn, is de plicht tot naastenliefde. Dat betekent dat er geen enkel bezwaar is tegen het geven van een orgaan als gave.’ Aan het gavekarakter van een donororgaan, de daad van het welbewust geven, hecht dominee Koppelaar grote waarde. Hij wijst erop dat de huidige discussie over het geen-bezwaarsysteem zich toespitst op het punt: je stelt je leven ter beschikking aan de samenleving. ‘Daar ben ik niet voor.’
Identiteit
Orgaandonatie krijgt daarmee iets onpersoonlijks. Dr. P. Honkoop, maag- darm- en leverarts in het Albert Schweitzerziekenhuis in Dordrecht, ziet evenmin iets in het geen-bezwaarsysteem. Zijn kritiek is dat daarbij het lichaam als een collectief bezit wordt gezien. Dat mensbeeld wijst hij af. Koppelaar vindt dat orgaandonatie niet altijd neutraal is. ‘Stel dat een vrouw een eierstok van een donor krijgt ingeplant en vervolgens zwanger wordt. Ze krijgt dan een kind dat eigenlijk in biologische zin niet haar kind is, maar van de vrouw die haar eierstok heeft afgestaan. Net zoals een kind dat ontstaat uit kunstmatige inseminatie in biologische zin het kind is van de zaaddonor. Wanneer men iets dergelijks wil voorkomen, is van groot belang dat men op het donorregistratieformulier precies aangeeft wat men wil.’ Ook voor Honkoop is transplantatie van eierstokken een brug te ver omdat dit te maken heeft met de identiteit van een persoon. Daar ligt voor hem een grens. Daarom zou hij ook geen voorstander zijn van hersentransplantatie, als dat al ooit zou kunnen.
Criteria
Honkoop heeft in zijn werk vooral te maken met de transplantatie van de lever, om de eenvoudige reden dat maag- en darmtransplantaties niet of nauwelijks plaatshebben. Hij benadrukt dat niet zomaar wordt vastgesteld dat iemand is overleden. Belangrijk is hierbij het zogenaamde hersendoodcriterium. ‘Dat wil zeggen dat de hersenen niet meer functioneren en dat daadwerkelijk de dood is ingetreden.’ Om te zien of daarvan sprake is, wordt op twee verschillende momenten een hersenfilmpje gemaakt. Een hersenfilmpje meet de elektrische impulsen die in de hersenen aanwezig zijn. Als iemand beide keren een vlak hersenfilmpje heeft, staat vast dat er geen hersenactiviteit meer plaatsheeft. Het hersenfilmpje moet aan allerlei criteria voldoen. Er wordt bijvoorbeeld rekening mee gehouden als iemand onderkoeld is geweest. Bij het vaststellen van hersendood wordt ook getest of iemand nog een ademhalingsreflex heeft en een hersenstamreflex. Deze criteria samen bepalen of de dood inderdaad is ingetreden.
Vervelende vraag
Stel, je bent orgaandonor. Betekent dit dan dat je kunstmatig in leven wordt gehouden omdat men bepaalde organen wil verwijderen? Volgens Honkoop is dat niet het geval. De reden dat men iemand aan allerlei machines legt, is dat men die persoon beter wil maken. Wanneer bijvoorbeeld een slachtoffer van een verkeersongeval wordt binnen gebracht, wordt alles in het werk gesteld om het leven te behouden. Soms wordt dan een patiënt kunstmatig in leven gehouden. Op het moment dat alle ingestelde behandelingen falen en de dood is ingetreden, staan de machines nog aan. Dan pas komt de vraag over donatie naar voren en wordt het donorregister geraadpleegd. Als de overledene niets heeft laten vastleggen, moet aan de familie worden gevraagd of die toestemming geeft voor orgaandonatie. De vraag om het afstaan van organen noemt Honkoop ‘een vervelende vraag op het meest vervelende moment.' De familie rouwt om het verlies van een dierbare, maar moet juist dan beslissen over de vraag of diens organen mogen worden afgestaan. Als iemand bij leven zelf duidelijk aangeeft wel of geen organen te willen afstaan, kunnen voor nabestaanden pijnlijke situaties worden voorkomen. Honkoop benadrukt dat het belangrijk is er met de familie over te praten als men donor wil worden. Maar ook als men geen donor wordt en dat schriftelijk kenbaar maakt. Want het gebeurt ook dat mensen ervoor hebben gekozen geen organen af te staan en dat de familie zich afvraagt: waarom eigenlijk niet?
Achtergrond
De ervaring van Honkoop is dat de familie meestal meer bezig is met de zieke persoon dan met de orgaandonatie. Je kunt je voorstellen dat het voor familieleden belangrijk is dat het lichaam van de overledene intact blijft. Maar dat blijkt meestal niet het geval te zijn. Wel vindt men het belangrijk dat het lichaam na het wegnemen van organen kan worden opgebaard. Gelukkig is dat in de praktijk nooit een probleem. Honkoop merkt dat de godsdienstige achtergrond een rol speelt bij de wijze waarop nabestaanden reageren op het verzoek tot orgaandonatie. Bij christenen bestaat weerstand tegen de gehanteerde criteria van overlijden vanuit de gedachte: moeten we niet meer doen om iemand in leven te houden? Moslims wijzen orgaandonatie vaak weer af omdat ze het belangrijk vinden dat het lichaam heel blijft. Aan mensen die orgaandonatie afwijzen, zou Honkoop de vraag willen stellen of men zelf dan ook geen donororgaan zou willen ontvangen? Voor hem is heel belangrijk dat mensen een bewuste, weloverwogen keuze maken. Ook voor ds. Koppelaar is orgaandonatie een persoonlijke zaak. De intentie moet zijn om uit naastenliefde een orgaan te geven. Het moet niet zo zijn dat je organen onderdeel gaan worden van een technisch- medisch bestel dat op volstrekt onpersoonlijke wijze met de donororganen aan de gang gaat. ‘Iemand zal biddend met deze dingen bezig zijn. En men moet de Heere kunnen danken als men het donorcodicil heeft opgesteld.’
---
‘Ik had een groot geloof in de goede afloop’
H.J. de Jong uit Apeldoorn heeft ongeveer twee jaar geleden een nier afgestaan aan Henri van Middendorp, de zwager van zijn zoon. Hoe is dat zo gekomen?
‘Henri heeft al sinds zijn geboorte problemen met zijn nieren. Hij is binnen mijn lichtkring gekomen door het huwelijk van mijn zoon. Je hoort op verjaardagen hoe het gaat. Ten minste drie keer per week moest hij een intensieve nierdialyse ondergaan. Dat duurt uren. Ik heb het één keer gezien in Deventer. Al die machines…’ Als De Jong besluit zijn nier af te staan, is Henri vierendertig, De Jong bijna zeventig. De Jong had er geen moeite mee zijn nier af te staan. ‘Henri ging zienderogen achteruit.’ De beslissing om een nier af te staan, ervaart De Jong als zeer persoonlijk. ‘Ik had een groot geloof in de goede afloop.’ Als hij aangeeft een nier af te willen staan, reageert men met de opmerking: ‘Je wilt nogal wat, zou je dat wel doen?’ Maar daardoor laat hij zich niet van zijn voornemen afbrengen. ‘Je kunt ook donor zijn bij overlijden, dat zou ik niet willen.’
Traject
Wat gebeurt er als De Jong aangeeft dat hij donor wil zijn? De ontvanger geeft aan het ziekenhuis door dat hij een donor heeft gevonden. Dan start een traject dat tot het moment van de orgaandonatie vijftien maanden duurt. Er vinden gesprekken plaats met het Radboud Ziekenhuis in Nijmegen. ‘Men was er naar mijn gevoel niet zo goed op ingesteld.’ De Jong heeft de indruk dat de onderzoeken meer tijd kosten dan nodig is. Het kan naar zijn idee handiger gepland worden. Hij raadt mensen met een baan aan om te overleggen met hun werkgever als ze een nier willen afstaan, want ‘je verzuimt nogal wat.' Hij heeft overigens wel de indruk dat er ruimte is voor overleg over de tijdstippen waarop dingen plaatshebben. Overigens benadrukt hij dat men waardering laat blijken over het feit dat hij een nier afstaat. ‘Ik had met aardige lui te maken.’ Dat de route veel tijd kost, is ook wel te begrijpen als je bedenkt hoeveel specialisten erbij betrokken zijn. ‘Iemand kijkt naar het hart, een ander naar de urinewegen en uiteraard naar de nieren een derde naar de prostaat. Soms moet je opnieuw terugkomen.’
Voorbeeldfunctie
Na vijftien maanden heeft de operatie plaats in het daarin gespecialiseerde Erasmus Medisch Centrum in Rotterdam. Op maandag wordt De Jong opgenomen in het ziekenhuis. Dinsdag wordt er geopereerd: de ingreep duurt ongeveer vijf uur. Donderdagochtend krijgt hij te horen dat hij weer naar huis mag. De dag daarna is Goede Vrijdag. De Jong zit dan weer gewoon in de kerk. ‘Ik heb er helemaal geen hinder van gehad.’ De Jong behoort tot dezelfde gemeente als de ontvanger van zijn nier. ‘Ik kon mensen laten zien hoe mooi dat dit gaan kan. Dat men er niet tegenop hoeft te zien. Ik had gehoopt dat iemand zijn vinger zou opsteken en zeggen: dat wil ik ook doen.’
Leiding
Hij merkt op dat het ontvangen van een nier ingrijpender is dan het afstaan daarvan. Het hele lichaam van de ontvanger moet zich aanpassen. Dat heeft allerlei oorzaken. Door medicijngebruik functioneert dat lichaam anders dan normaal. Als iemand jarenlang niet op natuurlijke wijze heeft kunnen plassen, is de blaas heel klein, dus die moet langzamerhand groter worden. Wat betekende de beslissing van De Jong voor zijn vrouw en kinderen? ‘Die staan er achter. Ze kennen me wel. In heel veel dingen zie ik de leiding van de Heere in mijn leven.’ Zijn lijfspreuk luidt dan ook: er geschiedt niets bij geval.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 februari 2011
De Waarheidsvriend | 24 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 februari 2011
De Waarheidsvriend | 24 Pagina's