Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Schaap met vijf poten gezocht

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Schaap met vijf poten gezocht

G. van Meijeren

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het Reformatorisch Dagblad wijdde onlangs een interessante serie artikelen aan het beroepingswerk; een thema waar veel gemeenteleden belang bij hebben en belang in stellen. Hieronder volgen passages uit drie bijdragen.

Prof.dr. W. van ’t Spijker, kenner van de gereformeerde traditie, vraagt aandacht voor de werkwijze in de beroepingsprocedure:

De wijze waarop het beroepingswerk verloopt, krijgt in de zeventiende eeuw z’n weerslag in de Dordtse Kerkorde. In de kerken van de gereformeerde gezindte blijven de grondlijnen sindsdien hetzelfde, al verschilt de praktische invulling.
Een aantal kerken kent zogenaamde hoorcommissies die vanuit een vacante gemeente het land in gaan om een predikant die voor een beroep in aanmerking komt te beluisteren. Mede op grond van deze ervaring wordt dan besloten of hij daadwerkelijk wordt beroepen. Deze werkwijze is, zegt prof. Van ’t Spijker, niet rechtstreeks te herleiden tot de Bijbel. Toch waardeert hij die positief.
‘Een gemeente moet niet in het wilde weg beroepen, maar goed weten wie een predikant is, hoe hij preekt, catechiseert en pastoraat bedrijft. Maar ook wat voor karakter hij heeft. Er is diversiteit onder voorgangers. Bij een beroep gaat het erom: is deze predikant bekwaam om in ónze gemeente te dienen. Om dat te kunnen beoordelen, moet je het nodige van hem weten.’ (…)
Het beroepingswerk is volgens prof. Van ’t Spijker geen typisch Nederlandse aangelegenheid. Hij komt het wereldwijd tegen, onder meer in Amerika, Schotland, Hongarije en Frankrijk. ‘Het gaat dan steeds om kerken die staan in de gereformeerde traditie en die allemaal het wezenlijke van de roeping en het gezonden worden van een predikant hooghouden.’
Omdat hieraan belangrijke bijbelse gegevens ten grondslag liggen, zou prof. Van ’t Spijker deze werkwijze niet graag inruilen voor een andere. ‘In sommige kerken kunnen predikanten solliciteren.
Daar zou ik heel terughoudend in zijn. In zo’n systeem staat niet het belang van de gemeente voorop, maar dat van de predikant. Het gaat er echter niet om hoe híj zich kan ontwikkelen of waar híj wat meer kan verdienen, maar waar hij geroepen wordt. Dat laatste moeten we niet kwijtraken. Het bevestigingsformulier vraagt niet voor niets ‘of gij gevoelt in uw hart, dat gij wettelijk van Gods gemeente, en mitsdien van God Zelf, tot deze heilige dienst geroepen zijt.’’
Zekerheid over de vraag waar de Heere hem roept, krijgt een predikant in de weg van gebed en meditatie ‘waarin wordt gerekend met de beloften van God en de werking van de Heilige Geest. Er komt geen briefje uit de hemel, maar uiteindelijk moet het laatste knikje wel van Boven komen.’

Eerlijk gezegd vraag ik me af of in het reageren op een advertentie het belang van de predikant echt zo voorop staat als dr. Van ’t Spijker meent. Of gaat het vooral om een ander middel in de wijze waarop de roeping zich voltrekt? Waardoor een gemeente uitziet naar een dienaar des Woords die bij haar past?
Als het om de roeping tot missionaire posten gaat in binnenland (IZB, Almelo) en buitenland (GZB), blijkt de advertentie een bruikbaar instrument voor een eerste contact.

In een ander gesprek, met de pastor loci van Harderwijk, ds. H. Westerhout, signaleert deze de keerzijden van het beroepingswerk.

’Het beroepingswerk is grillig, er zit vaak veel van de mens bij. Heb je als predikant veel contacten, heb je een goed netwerk? Kennelijk ben je dan meer in beeld. Ik ken wel predikanten van wie ik geloven mag dat ze dicht bij de Heere leven, en van wie ik weet dat hun preken de mijne overstijgen, en die toch nooit een beroep krijgen. Dat is zuur, vind ik.
Er wordt in sommige pastorieën pijn geleden, veel medebroeders zijn kwetsbaar geworden. Er zijn kandidaten die nog nooit een beroep hebben gehad, en sommigen van hen worden zelfs nooit predikant. Laten kerkenraden die gaan beroepen dat beseffen. (…)
Ik mag een ander niets voorschrijven, maar voor mij is het goed om niet te lang ergens te blijven. Je moet rekenen met je eigen beperktheden en vertrekken als het nog goed gaat. De houdbaarheid van een predikant is na zes, zeven jaar wel voorbij, ook al zal dat niet voor iedereen opgaan.

Kerkenraden moeten ervoor waken, denk ik, dat ze altijd naar de beste redenaar zoeken. Soms zie je kerken raden zoeken naar een schaap met vijf poten. Maar een schaap dat vijf poten heeft, is een wan gedrocht. Een schaap met vier poten is een scheppingswonder.

Wat ds. Westerhout signaleert, dat de ene predikant meerdere keren beroepen wordt en een ander nooit, noemt
ds. P. den Butter kernachtig ‘de wet van Darwin’ (de vader van de evolutietheorie). Oftewel: de sterkste predikant overwint. Ds. Den Butter blikt samen met zijn collega’s Golverdingen en Mensink terug op de artikelenreeks in het RD.
Hoe krijgt een predikant duidelijkheid over zijn roeping? Dat kan door middel van een Schriftwoord, maar er zijn ook andere elementen:

Ds. Golverdingen: ‘Het gaat erom te luisteren naar de Koning Die spreekt. Als dat niet duidelijk wordt, zei mijn leermeester
ds. K. de Gier altijd: ‘Bij mist niet uitvaren.’ Als God spreekt, hoeft de gemeente niet in het duister te tasten en mag zij ook op de hoogte worden gebracht van de manier waarop Hij gesproken heeft. Ikzelf deed dit altijd in een korte mondelinge boodschap vanaf de kansel.’ Ds. Mensink: ‘De Heere is overigens wel geheel vrij in de wijze waarop Hij Zijn weg aan ons bekendmaakt.’
Ds. Den Butter: ‘Volgens mij spreekt de Heere ook door Zijn voorzienigheid.
Vragen die zich dan voordoen zijn: Hoe lang is een gemeente al vacant? Hoe staat de gemeente die je dient ervoor? Hoe is de situatie in je gezin? De manier waarop de Heere spreekt, is aan Hem.’

De gezinssituatie van een predikant kan extra druk op hem uitoefenen in het beroepingswerk.
De drie voorgangers realiseren zich dat de verantwoordelijkheid voor het gezin als het goed is altijd meespeelt in de beslissingen. (…) In sommige gevallen moet een predikant terughoudend zijn om te verhuizen, aldus ds. Golverdingen. ‘Bijvoorbeeld als een van de kinderen autistisch is en niet tegen grote veranderingen kan. De Heilige Geest is een Geest van orde, dat werkt door in de gezinnen.’

Terug naar kand. Westerhout in 1980.
Toen hij beroepbaar was kreeg hij twee beroepen, Lienden en Willige-Langerak.

‘Willige-Langerak was een parttimefunctie, want de gemeente was te klein voor een volledige predikantsplaats. De overige tijd was voor pastoraal werk in Bleskensgraaf. Het werd Lienden.
‘In Willige-Langerak zou het ambtelijk werk versnipperd raken, terwijl ik mij graag richtte op één gemeente. Dat laat al zien dat het in het beroepingswerk niet alleen om geestelijke overwegingen gaat, vaak spelen er ook rationele argumenten mee. Een predikant is maar een gewoon mens, en dan wegen ook vragen als: waar pas ik, met welke gemeente is er een klik, waar kan ik geestelijk ademen.’

Een geestelijke benadering van het beroepingswerk sluit het oog hebben voor de omstandigheden dus eerder in dan uit. De theoloog Karl Barth schreef diepzinnig dat er geen intiemere vriend van het gezond verstand is dan de Heilige Geest. Een woord dat ook van toepassing is op het beroepingswerk. Zowel aan de kant van predikanten als van gemeenten.

Niet iedere predikant krijgt na vier jaar beroepen en mede hierdoor komt het voor dat een predikant altijd blijft in de gemeente waar hij begon. ‘Er was vroeger in de Nederlandse Hervormde Kerk kerkrechtelijk ruimte voor om te ruilen van standplaats’, zegt ds. Mensink. ‘Dit moest met instemming van beide predikanten en hun kerkenraden gebeuren. Ik ken hier echter geen voorbeelden van.’

Zou een ander systeem, waarbij er vanuit de landelijke kerk standplaatsen worden aangewezen, niet beter werken? ‘Nee’, stelt ds. Golverdingen resoluut. ‘De Heere maakt je gewillig om te gaan, en dat komt in het huidige systeem het beste tot zijn recht. Al zie je dat de Heere een aanstelling in plaats van een beroep ook wil zegenen, denk maar aan J. C. Ryle in de Anglicaanse Kerk.’
‘Volgens mij zouden gemeenten een andere gang van zaken ook niet accepteren’, zegt ds. Mensink. ‘Maar in noodgevallen zou het wel goed zijn als een aanstelling meer van bovenaf gestuurd kan worden.’
Het komt ook voor dat kandidaten helemaal geen beroep krijgen. Dan zou je soms willen dat er meer sturing vanuit het landelijke kerkverband mogelijk was, bedenkt ds. Den Butter zich.

Wat collega Mensink schrijft over de mogelijkheid tot ruiling, lijkt me heel zinnig. Waar aan de ene kant de ‘houdbaarheidsdatum’ van een predikant sneller dan vroeger bereikt is, mede door de toegenomen nadruk op de persoon van de ambtsdrager, en waar aan de andere kant het beroepingswerk door allerlei redenen ‘op slot’ zit, zou ruiling van standplaats wel eens een begaanbare weg kunnen zijn. Ook onze huidige kerkorde biedt daarvoor de ruimte, en gemeenten en predikanten kunnen erdoor opbloeien. Ik meen te weten dat het mobiliteitsbureau van onze kerk in Utrecht graag aan zo’n ruiling meewerkt.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 maart 2012

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's

Schaap met vijf poten gezocht

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 maart 2012

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's