Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

EEN PRACHTIG BOEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

EEN PRACHTIG BOEK

Ds. A.J. Kunz belicht De Brès’ visie op functie van de natuur

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

De titel hierboven heeft een dubbele bodem. Om te beginnen is hij een aanbeveling voor de vrijwel gelijknamige studie, waarmee dr. A.J. Kunz eerder dit jaar de doctorstitel verwierf. Maar de woorden zijn ook een verwijzing naar artikel 2 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis.

Het gaat in artikel 2 over de vraag met welke middelen wij God kennen. Het ene middel hoeft geen nadere toelichting, dat is de Bijbel. Maar het andere middel met behulp waarvan wij God kennen is niet zo onomstreden, zeker vandaag niet.
Dat is de schepping. In artikel 2 gaat de schepping zelfs voorop.
Wij kennen God, staat er, ‘ten eerste door de schepping, onderhouding en regering van de hele wereld. Want deze is voor onze ogen als een prachtig boek, waarin alle schepselen, groot en klein, de letters zijn, die ons te aanschouwen geven wat van God niet gezien kan worden, namelijk zijn eeuwige kracht en goddelijkheid, zoals de apostel Paulus zegt in Romeinen 1:20. Dit alles is voldoende om de mensen te overtuigen en hun elke verontschuldiging te ontnemen.’
‘Mij spreekt de blomme een tale’, dichtte de Vlaamse rooms-katholieke priester Guido Gezelle in de negentiende eeuw, ‘mij is het kruid beleefd, mij groet het altemale, dat God geschapen heeft!’
Toen hij die regels opschreef, was dit al niet meer een vanzelfsprekend en algemeen gedeeld gedachtegoed. Hoe komt dat?

PROBLEMATISCH?!
Waarom kon men in de zestiende eeuw – en ook daarvoor en daarna – spreken over kennis van God uit de schepping en wordt dat vandaag problematisch geacht? Er spelen in elk geval twee factoren mee.
De eerste is de andere kijk op het ontstaan van de wereld, zoals die in de negentiende eeuw onstuimig naar voren is gekomen. Darwin las in het ‘boek’ van de natuur heel andere dingen dan de gelovigen uit de eeuwen ervoor. Die natuur is helemaal niet ‘prachtig’, er is een meedogenloze strijd gaande waarin de sterkste overwint.
Even subtiel als venijnig laat Multatuli het verschil uitkomen in een gesprek tussen een vader en zijn zoontje in één van zijn romans.
Als de vader bij het horen van een merel verrukt opmerkt dat die Gods lof zingt, vraagt het zoontje of de worm in de bek van de merel dat dan óók doet. Afgezien van de vraag of een merel met een worm in zijn bek zingt, is het punt wel duidelijk. De natuur is onbarmhartig en verwijst niet naar een God die deze wereld goed geschapen heeft. Wie de lof van God hoort opklinken uit de geschapen natuur, luistert en kijkt niet goed.
Via literatuur als die van Multatuli en ook het gedachtegoed van Marx en Nietzsche drong deze kijk op wat er echt gaande is in natuur en geschiedenis verder door. Dictators als Stalin en Hitler rechtvaardigden er hun onmenselijke daden mee. In nationaalsocialistisch Duitsland werd door velen – christenen en niet-christenen – naar de ‘schepping’ verwezen, maar daarbij doelden ze niet op de goedheid en schoonheid van een ‘prachtig boek’. Het diende ter rechtvaardiging van de aanspraken van het volk op basis van ras, bloed en bodem.
Karl Barth heeft – dr. Kunz laat het zien – scherpe kritiek op artikel 2 geleverd, omdat de situatie van het Derde Rijk liet zien hoe gevaarlijk een rechtstreekse verwijzing naar de geschapen werkelijkheid is. Gods stem valt alleen te vernemen in Jezus Christus – en wie Gods Woord in Christus verneemt, herkent het ook in de schepping. Maar God spreekt niet tot ieder mens via de schepping als zodanig.

ECHO
Sinds Barth is de discussie vooral geweest hoe we artikel 2 van de NGB hebben te lezen: als eigen spreken van de geschapen werkelijkheid of als echo van het mensgeworden Woord van God.
De vraag is niet onbelangrijk; er staat het een en ander op het spel.
Theologie in de lijn van Barth – de zogenoemde ‘Amsterdamse school’ bijvoorbeeld – heeft soms moeite om vast te houden dat God in de wereld en in eigen leven daadwerkelijk aanwezig is.
De nadruk ligt soms zo op Jezus Christus als het enige Woord van God, dat het geloof los komt te staan van de ervaring van de dingen.

BEDOELING
Dr. Kunz, tot voor kort hervormd predikant in Katwijk aan Zee, pleit ervoor om ons niet te laten gijzelen door een moderne vraagstelling die het ons bemoeilijkt om nog te horen hoe de opsteller van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, Guido de Brès, het bedoeld heeft. De Brès kan niet in barthiaanse kaders gedacht hebben. Hij kwam vanuit een andere invalshoek en vraagstelling.
Nu is dat teruggaan naar wat de auteur bedoelde niet zo eenvoudig als het misschien lijkt. Je moet hem dan beluisteren te midden van zijn tijdgenoten en bezien hoe hij zich tot de christelijke traditie vóór hem verhoudt. Nu vertoont de Nederlandse Geloofsbelijdenis veel verwantschap met de Franse Geloofsbelijdenis (Confessio Gallicana), die door Calvijn is opgesteld.
Uitgerekend in de formulering van artikel 2 heeft De Brès eigen accenten gelegd. Bewust, kunnen we zeggen, als we ander werk van hem erbij betrekken. Volgens dr. Kunz zou de Confessio Gallicana nog barthiaans uitgelegd kunnen worden (= er is wel algemene openbaring, maar geen natuurlijke Godskennis), maar laat de Nederlandse Geloofsbelijdenis een dergelijke interpretatie niet toe (227v).
Volgens dr. Kunz is het eigen geluid van De Brès dat de natuur niet slechts openbaringsbron van God is, maar ook kennisbron (146v). Er is hem veel aan gelegen dat de ‘sprake’ Gods in de schepping ook kennisinhouden oplevert (289). Anders gezegd: dr. Kunz meent dat we artikel 2 van de NGB zo moeten lezen dat er bepaalde inzichten zijn die niet te ontkennen vallen, zoals met name het bestaan van God. Hij acht dat ook vandaag van belang in gesprek met atheïsten.

BOODSCHAP
Bij een bespreking horen ook vragen. Maar voordat ik die stel, wil ik graag mijn welgemeende complimenten aan het adres van de auteur maken. De studie is goed opgezet, dr. Kunz heeft het onderzoek zorgvuldig gedaan en breed uitgehaald. Dit prachtig vormgegeven boek is een belangrijke bijdrage aan de discussie over de betekenis en actualiteit van artikel 2. Wie zich met deze problematiek bezighoudt, kan niet om dit boek heen.
Niettemin heb ik wel een aantal vragen. Ik beperk me hier tot twee. Mijn eerste vraag is of dr. Kunz wel zeker weet dat hij door de nadruk te leggen op de – beperkte, maar toch – kennisinhouden die we als mensen uit het ‘boek’ van de schepping opdoen, helemaal recht doet aan de intenties van De Brès.
De vraag naar kennisinhouden op zichzelf lijkt me eerder één van na De Brès, van het tijdperk van de Verlichting. In de Verlichting staat de activiteit van de rede centraal, niet dat de levende God Zich daadwerkelijk te kennen geeft.
Maar een ‘boek’ heeft een auteur die dat boek met een bepaald doel heeft geschreven en aan ons te lezen geeft. De schepselen, zegt artikel 2 NGB, zijn ‘letters’. Wie dit ‘boek’ leest, komt in aanraking met een boodschap, een verhaal. Men kan het ontkennen en niet waar willen hebben, maar de auteur houdt ons het boek voor en we kunnen er niet langsheen kijken.
Dat ‘verhaal’ lijkt me principieel, maar zeker ook vandaag, van meer belang dan de kennisinhouden. Als ik Boek I van de Institutie van Calvijn lees, valt me op dat God daar levend en in actie getekend wordt; Hij zoekt ons en nodigt ons uit Hem te (er)kennen door wat Hij ons in het leven doet wedervaren. Het gaat met andere woorden niet om gegevenheden waar we niet omheen zouden kunnen, maar om een levende en actieve tegenwoordigheid van God bij Zijn schepselen.

WIJZELF
Mijn tweede vraag hangt hiermee samen. Dr. Kunz wil het ‘boek der natuur’ gebruiken voor het antwoord op de vraag ‘of God bestaat’, om dan aan de Bijbel het antwoord toe te kennen op de vraag ‘wie God is’ (145). Daarmee vindt hij een middeleeuwse benadering in De Brès terug.
Maar hoe goed en bijbels is die benadering? En hoe ver brengt die ons? De God wiens bestaan onweerlegbaar zou zijn, wat zegt Die ons? Dat is – ik grijp terug op mijn eerste vraag – een God-zonder- verhaal. Zouden we toch maar niet liever inzetten bij de opening van de Institutie, waar Calvijn – evenals Luther en Zwingli trouwens – de kennis van God en die van onszelf helemaal met elkaar verweeft? De winst ervan is dat je mensen ertoe kunt brengen om over God niet op een abstracte en bloedeloze manier te spreken, maar zelf voor de dag te komen.

N.a.v. A.J. Kunz, ‘Als een prachtig boek. Nederlandse Geloofsbelijdenis artikel 2 in de context van de vroegreformatorische theologie’, Uitg. Boekencentrum Academic, Zoetermeer; 408 blz.; € 34,90.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 september 2013

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's

EEN PRACHTIG BOEK

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 september 2013

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's