Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Individualisme

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Individualisme

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

In het tijdschrift In de Waagschaal gaat ds. Gerard van Zanden uit Pesse in op individualiserende tendensen in het Nieuwe Liedboek en de bundel Opwekking. Hij vraagt zich af of er sprake is van een theologische verschuiving en zo ja, hoe dan?

Valt er een algemene theologische verschuiving aan te wijzen ten opzichte van het Liedboek voor de Kerken (1973)? Ik meen van wel. Veel van de nieuwe liederen zijn individueel-subjectief van aard. Ze zijn vanuit het ikperspectief geschreven en gaan uitsluitend over het persoonlijke ervaren van God, hetzij in abstracto in het gemoed, hetzij in concreto in de natuur. Neem Lied 224:

Elke dag vertelt over God de Heer, alle nachten fluisteren tot zijn eer, heel de hemel zegt dat Hij groot is en goed, heel de aarde juicht over al wat Hij doet, alles is zo mooi, dat ik zingen moet.

Hier wordt beschreven hoe het individu de schepping op zich laat inwerken en zichzelf op basis van verwondering daarover genoodzaakt ziet om uit te breken in gezang. (…) '

Ds. Van Zanden ziet vooral in de rubriek 'Leven' in het nieuwe liedboek een hoge mate van ikgerichtheid.

Nu is dit alles op zichzelf beschouwd niet zo erg. Zingt de Bijbelse psalmist niet ook met grote regelmaat vanuit zijn eigen perspectief tot God? Toch is er een belangrijk verschil tussen beiden. Voor zover ik kan nagaan weet de Psalmist zich altijd onderdeel van het volk des Heren en verstaat hij zichzelf altijd als één van de gelovigen. Psalm 26 bijvoorbeeld is volkomen geschreven vanuit het ‘ik’, en toch verdwijnt het gemeenschapsaspect niet uit beeld. De (berijmde) Psalm sluit af met: Verenigd in uw naam met allen die tezaam U dienen met oprecht gemoed, zal ik uw lof verheffen. Mijn weg is recht en effen: ik treed U zingend tegemoet.

In het Oude Testament én in het Nieuwe Testament is de theologische lijn doorgaans: God > volk > individu, en dus niet: God > individu > volk. (…) In het oude Liedboek voor de Kerken meen ik te constateren dat men zich steviger vastklampt aan die Bijbelse lijn dan in het Nieuwe Liedboek. Dat kan ermee te maken hebben dat het Nieuwe Liedboek door de uitgevers niet langer primair aanbevolen wordt als een boek voor de kerk, maar als een liedboek voor huis en kerk (in die volgorde!). Mijn punt is: als je al zingende leert dat je geen dragende gemeenschap nodig hebt in je heilsbeleven, waarom dan nog inbedding zoeken in een geloofsgemeenschap? Uiteraard voert het te ver om te suggereren dat het Nieuwe Liedboek kerkverlating in de hand zou werken, maar dit zijn wel degelijk theologische ontwikkelingen in het kerkelijke zingen die je als kerkelijk geëngageerd theoloog goed in de smiezen moet houden. (…)'

Ook in de Opwekkingsbundel signaleert ds. Van Zanden een flink aantal liederen waarin 'de persoonlijke relatie met God een exclusieve privéaangelegenheid is en er geen spoor van een geloofsgemeenschap is waarvan de zanger deel uitmaakt.' Hij concludeert onder andere:

'(…) Een gezamenlijk liedboek bestaat bij de gratie van een gemeenschap die hem gebruikt. Als het wáár is dat zingen en geloven nauw met elkaar verweven zijn, moeten we heel goed beseffen dat het liedboek dat we de gemeente in handen geven, ook invloed heeft op hoe men die gemeente vanuit het persoonlijke geloofsleven beleeft.'

De Groene Amsterdammer had deze zomer een fraai themanummer over de 'glorieuze terugkeer van het IK' (narcisme, selfies en is individualisme niet een ander woord voor groepsvorming?).

Marcel ten Hooven sprak met Paul van Geest, kenner van Augustinus, die in de christelijke wereld als eerste schreef over zelfbespiegeling, en met prof. Mechteld Jansen (de nieuwe rector van de Protestantse Theologische Universiteit) over het wat de christelijke traditie over het 'ik' zegt. Twee fragmenten.

Van Geest:

‘In een gebed in de Belijdenissen denkt Augustinus na over wat een mens eigenlijk is, wie zijn “ik” is. Aan het slot komt deze founding father van de christelijke filosofie dan tot een ontnuchterende conclusie: ik ben mezelf een raadsel. Hij geeft een voorbeeld uit zijn jeugd, van die keer dat hij peren heeft gestolen, en denkt dan na: ik had geen honger, dus er was geen noodzaak die peren te stelen, en ik deed het toch hoewel ik wist dat het niet mocht. En ik vond het leuk, ik vond het lekker en voelde me niet slecht. Kennelijk, concludeert hij, wordt het “ik” bepaald door een dubbele wil. Je weet dat als je goed doet, je jezelf niet schaadt en ook de wereld erop vooruitgaat, maar tegelijkertijd is er ruis, is er een slechte wil. Het is lastig in je drijfveren het een van het ander te onderscheiden. Dat maakt het “ik” gecompliceerd.’

Augustinus wijst ons erop, meent Van Geest, dat van alles en nog wat dat op aarde gebeurt, veel meer dan we denken, wordt bepaald door die dubbele wil. ‘Het getuigt van goede wil als ik een ziekenhuis opricht omdat ik mensen wil helpen. Als ik tegelijkertijd verlang dat daar een borstbeeld van mij komt te staan, is dat niet per se slecht, maar in die eis zit wel hoogmoed, ijdelheid, superbia. Die motieven zijn dooreen gevlochten. In goede daden kan het ego doorklinken en uit slechte daden kan iets goeds voortkomen.’ (…)

Van Geest: ‘In zijn Belijdenissen vraagt Augustinus zich eerst af of het “ik” aan God slechts moet belijden dat het onvolkomen en onvolmaakt is. Dat lijkt hem niet ideaal. Want als ik alleen maar schuld op me neem: mea culpa, mea culpa, mea maxima culpa, word ik ongelukkig en onvrij, een gevangene van mijn schuldgevoel. Maar aan de andere kant gaat het óók mis als ik mijn onvolmaaktheid weiger onder ogen te zien en denk: ik ben gewoon een hele goeie, ik deug, ongeacht wat ik doe, en iedereen zal toch zeker wel zien dat ik zo’n fijn mens ben. Augustinus komt dan uiteindelijk tot de slotsom dat het “ik” God eigenlijk niet hoger kan loven dan door zijn eigen onvolkomenheid onder ogen te zien: accusatio sui, Dei laudatio est. In al zijn eenvoud vind ik dit een briljante uitspraak! (…)

Mechteld Jansen: ‘In de protestantse traditie is het “ik” een aangesproken ik. Een geroepene. Het is niet zozeer een eigen ik dat kan bestaan los van de anderen om zich heen, maar een identiteit die gaandeweg opgeroepen wordt, door andere stemmen of situaties, door teksten, liederen, films, kunst en óók door de bijbelse verkondiging. Dus het ik is meer een antwoord dan een eigenheid die uit zichzelf bestaat. Het moet wakker gemaakt worden, anders is het er niet eens. Dat is een dominante opvatting in het protestantisme.’

Is dat niet een ontkenning van een eigen persoon? Een zelfstandig individu? Jansen: ‘Ik kan mezelf niet voorstellen als een volledig autonoom individu met een eigen identiteit zonder dat ik eerst ben aangeroepen en mijn ziel, m’n diepste ik, heeft geresoneerd. Volgens mij word je alleen zo een unieke persoon met een eigen identiteit, meer dan een nummer in een reeks. Het besef dat je niet zomaar vervangbaar bent, een uniciteit, is een kernidee in het protestantisme. Voor zover het protestantisme protest inhoudt, gaat het om een protest tegen alles wat mensen kleineert. Ieder mens doet ertoe. Het is goed dat jij bestaat. Voor jou tien anderen: dat is niet protestants, want in strijd met de waarde van uniciteit.’ (…)

Jansen: ‘Onderscheidend voor het protestantisme is dat het ik zelf tot God kan naderen. Luther kwam tot de ontdekking: ik heb die bemiddeling van kerk en priester eigenlijk niet nodig. “Hier sta ik en ik kan niet anders”, zei hij toen Rome hem van ketterij beschuldigde. Zijn denkbeelden waren in die tijd revolutionair. (…)

Luthers zienswijze raakte vervlochten met ideeën uit de Renaissance, over het individu dat de mens kan zijn. ‘Dat individuele is een prachtige ontdekking, waaraan we onze cultuur hebben te danken’, vindt Jansen, ‘zij het dat het een aberratie kreeg in het individualisme. Er zijn aardig wat protestanten die dat trekje hebben. Ik en mijn God, ik en mijn Heer, wij hebben het zo fijn, warm en gezellig met elkaar. Dat heeft iets religieus egoïstisch, bijna narcistisch, dat koesteren van de eigen band met God in een dialoogje waarin eigenlijk niemand zich kan mengen. (…).’

Daarmee zijn we terug bij de thematiek van ds. Van Zanden. Waar het persoonlijke van geloofsbeleving, belijdenis en avondmaalsviering enz. wordt losgemaakt van de geloofsgemeenschap, kom je al snel in individualistisch vaarwater terecht. Maar met jezelf alleen overblijven, dat is echt zonde.

Ds. G. van Meijeren is hoofd mobiliteitsbureau Predikanten & Kerkelijk Werkers van de Protestantse Kerk

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 september 2014

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's

Individualisme

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 september 2014

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's