Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Petrus Datheen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Petrus Datheen

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Meer dan vier eeuwen scheiden ons van de zestiende-eeuwer Petrus Datheen. Zijn naam is echter nog niet vergeten, met name vanwege zijn psalmberijming.

In een kleine dertig kerkgemeenten van de Gereformeerde Gemeenten en Oud Gereformeerde Gemeenten, grotendeels gesitueerd in Zeeland, wordt Datheens psalmberijming nog steeds gezongen.
Zelfs in de moderne literatuur klinkt zijn naam nog voort. In de roman Pier en oceaan van Oek de Jong valt tijdens een gesprek tussen vader Lieuwe en zoon Abel, nabij Goes, ineens Datheens naam. Lieuwe zegt daar: ‘Hier zingen ze nog de psalmen van Datheen.’ En hij voegt eraan toe: ‘een berijming uit vijftienhonderd zoveel’. Abel is daar overigens niet erg in geïnteresseerd.

GEREFORMEERD KERKBOEK
De eeuwen door blijft Datheens naam vooral gekoppeld aan zijn psalmberijming. Zijn betekenis is echter veel breder. Met name voor de opbouw en de structuur van de Nederduits Gereformeerde Kerk heeft hij veel betekend: hij vervulde talloze opdrachten in kerkelijk verband en had zijn inbreng bij vele kerkelijke vergaderingen en synodes, waarvan herhaaldelijk als voorzitter.
De titelpagina van zijn kerkboek is veelzeggend. Daar lezen we dat de uitgave behalve de ‘Psalmen Davids’ ook bevat ‘den Christelicken Catechismo, Ceremonien ende Ghebeden’. Een kerkboek in brede zin dus, met bouwstenen voor het fundament van de kerk in wording, zowel leer als structuur.

VOORGESCHIEDENIS
Het is alleszins begrijpelijk dat Datheen kort na 1560 besluit tot een eigen psalmberijming. Er bestaat dan namelijk geen enkele complete én acceptabele berijming voor de calvinistische kerk in wording. De enige bestaande complete berijming, de Souterliedekens uit 1540 (souter = psalter, psalmboek), wordt vooral gebruikt door sacramentisten en doopsgezinden. Vanwege de melodieverwijzingen naar allerlei wereldse liedjes en de afgedrukte Vulgaattekst in de marge is deze onacceptabel voor de gereformeerden. In 1565 verschijnt ook nog Een Hantboecxken, een berijming die vooral gaat functioneren in lutherse kring.
Noodgedwongen zingen de gereformeerden reeds jarenlang uit een psalmbundel-in-wording: de berijming van Jan Utenhove, ouderling van de Londense vluchtelingengemeente. Utenhove gaat bij zijn berijming uitermate nauwkeurig te werk, zowel theologisch als taalkundig. Vandaar de vele herzieningen en het uiterst langzame groeiproces: het gaat van tien psalmen in 1551 via diverse vermeerderde uitgaven naar honderd in 1561. Na ruim tien jaar noeste arbeid is dus nog slechts tweederde van de psalmen berijmd. Tot zijn dood in 1565 blijft Utenhove eraan schaven. Zijn vriend Godfried van Wingen geeft eind 1566 de volledige psalmberijming uit. En dat is, achteraf gezien, te laat.
Daar komt nog iets bij: zijn berijming heeft een aantal bezwaren, vooral wat betreft het taalgebruik. Hij heeft een toenemende voorkeur voor verouderde vormen en woorden. Zo spreekt hij bijvoorbeeld God niet aan met het eigentijdse ‘Gij zijt’, maar met het middeleeuwse ‘Du bist’.

BEHOEFTE
Zo is de situatie als Datheen aan zijn psalmberijming begint. Hij wil in een behoefte voorzien en dat is zijn grote verdienste.
Datheen werkt zeer snel: reeds na anderhalf jaar is zijn berijming gereed en in de eerste helft van 1566 – dus maanden eerder dan de complete uitgave van Utenhove – komt die op de markt. Ook de verspreiding gaat snel, blijkens het aantal drukken reeds in het jaar van verschijnen.
Twee belangrijke overwegingen brengen Datheen ertoe met een eigen berijming te komen. Hij noemt ze beide in zijn voorrede. Ten eerste wenst hij, in tegenstelling tot Utenhove, nauw aan te sluiten bij de gemeentezang van de Franse kerken der Reformatie (het Geneefse psalter van Marot/De Bèze, 1562), zowel qua tekst als qua melodie. Daarom vermeldt de titelpagina nadrukkelijk: ‘uit den Françoyschen dichte in Nederlandschen overghesett’. Ten tweede wil hij Utenhoves gewrongen, archaïsche taalgebruik vervangen door een taalniveau dat meer aansluit bij de taal van het volk.

WERKWIJZE
Datheens hoofdbron is dus de berijming van Marot/De Bèze. Die noemt hij ‘liefelijk en klaar’ en heeft hij zo goed mogelijk ‘nagevolgd’. Invloed van andere berijmingen blijft beperkt. Zijn voornaamste hulpmiddel is de Deuxaes, de toenmalige Bijbel van de calvinisten.
Zo’n werkwijze is gevaarlijk. Datheen maakte een vertaling van een andere (poëtische) vertaling. Bij een grotere afstand tot de Hebreeuwse grondtekst liggen afwijkingen daarvan op de loer. Terecht verwoordt Marnix van Sint Aldegonde dit bezwaar in de voorrede van zijn eigen psalmberijming: Datheen was, zo schrijft hij, vanwege zijn beperkte kennis van het Hebreeuws ‘gedwongen’ geweest een ‘overzettinge’ uit een ‘ander overzettinge’ te maken. Marnix’ werkwijze is wetenschappelijker en betrouwbaarder: eerst maakt hij een zo getrouw mogelijke prozavertaling uit het Hebreeuws en daarna gaat hij pas berijmen.

STORMENDERHAND
Datheens berijming verovert ‘stormenderhand’ de harten van de calvinisten in de Nederlanden. Alleen al in 1566 verschijnen vijf drukken: de ‘volkse’ taal, de bezieling en de ritmische vaart slaan aan. Utenhoves meer intellectuele berijming verdwijnt al snel naar de achtergrond.
Hierboven staat Psalm 23 afgedrukt. Poëtisch is dit geen slecht gedicht. En dat geldt ook voor diverse coupletten in andere psalmen. Tegelijkertijd moeten we vaststellen dat Datheen als psalmberijmer veel beperkingen had. Ik noemde al het feit dat hij geen passend gebruik van de grondtekst kon maken.

OVERBODIGE WOORDEN
Maar ook als dichter schiet hij tekort. S.J. Lenselink, die een standaardwerk schreef over de zestiende-eeuwse psalmberijmingen, spreekt van regels die ‘strompelen’, vol ‘vulsels’ en ‘rijmstoplappen’.
Omdat het aantal coupletten vastligt, zijn bij een psalmberijming altijd meer woorden nodig dan de onberijmde tekst biedt. Een goede dichter beschikt over taalkracht, een rijke woordenschat en beeldend vermogen en kan daardoor zorgen voor functionele aanvullingen. Zo’n dichter is Datheen echter niet: hij moet frequent gebruikmaken van nietszeggende, overbodige woorden om de regels te vullen, zoals: ‘voortaan’, ‘voorwaar’, ‘zeer’, ‘wel’, ‘meteen’, ‘overal’.

MUZIKALE GEVOELIGHEID
Daar komt nog iets bij: Datheen mist ook de benodigde muzikale gevoeligheid. De berijmde tekst moet immers aansluiten bij de gegeven melodie: de hoofdaccenten in woord en zin moeten samenvallen met de hoofdaccenten in de melodie. Als voorbeeld kies ik het eerste couplet van Psalm 42:
Als een Hert gejaagd, o Heere,
Dat verse water begeert,
Alzo dorst mijn ziel ook zere
Na U mijn God hoog geëerd,


In de tweede regel is het direct al goed mis: in de woorden ‘verse’ en ‘water’ valt het woordaccent op de eerste lettergreep – ‘vérse’, ‘wáter’ – terwijl daarentegen het melodische accent op de tweede lettergreep valt: ‘versé’, ‘watér’. We noemen dit de botsing tussen woord en toon.
De melodieën van Genève die Datheen overnam, zijn ritmisch, maar zijn berijming is niet goed ritmisch te zingen. Dit is een belangrijke verklaring voor het feit dat het ritmisch psalmgezang in de loop van de zeventiende eeuw uit de kerk verdwijnt.

AANVAARDING EN KRITIEK
Ook de kerkelijke leiding kiest voor Datheen. De Wezelse Artikelen uit 1568 noemen reeds alleen Datheens berijming en niet die van Utenhove. De nationale synode van Dordrecht in 1578 spreekt uit dat uitsluitend de ‘Psalmen Davids van Petro Datheno’ in de kerken zullen ‘gezongen worden’.
Niettemin wordt de kritiek op Datheens berijming in de zeventiende en achttiende eeuw sterker, overigens niet bij de ongeletterden, het gewone volk. Te veel woorden bij Datheen zijn inmiddels verouderd − toen al − en sinds de Renaissance wenst met name de geletterde bovenlaag metrische versregels, dus met een vaste cadans, kortom poëzie op een hoger niveau. Veel dichters hebben zich daaraan gewaagd, zoals Marnix reeds in 1580 en Revius in 1640. Tevergeefs. Het voert te ver om hier op al die pogingen in te gaan. De algemene onvrede leidt, na diverse provinciale synodes, uiteindelijk tot een regeringsbesluit van de Algemene Staten der Verenigde Nederlanden dat Datheens berijming moet worden vervangen door een nieuw psalmboek. Een merkwaardige rol van de overheid. De aangestelde commissie komt in 1773 met haar werk gereed, waarna de verschillende provincies de ‘Statenberijming’ invoeren die we thans veelal de Oude Berijming noemen.

ANNO 2015
Echter, Datheens berijming verdween niet in de vergetelheid. Met name de kerken van de Afscheiding (1834) kozen opnieuw voor Datheen. Anno 2015 is dat, in beperkte mate weliswaar, nog steeds het geval.


LEVENSLOOP
Petrus Dathenus – een latinisering van Daeten of Daets – wordt geboren in 1531/32 in Zuidwest-Vlaanderen. Hij gaat het klooster in, maar kiest op jonge leeftijd voor het calvinisme. Na een verblijf in de vluchtelingengemeenten van Londen en Emden en vervolgens in Frankfurt am Main, vestigt hij zich als predikant in Frankenthal in de Palts. De jaren 1562- 1566 aldaar vormen een vruchtbare schrijfperiode: hij werkt dan intensief aan een gereformeerd kerkboek, inclusief zijn psalmberijming, dat in 1566 verschijnt. Vanaf 1578 is Datheen voornamelijk actief in de Nederlanden, met name in Gent. In deze jaren ontstaat een conflict tussen hem en Willem van Oranje. Het is een botsing tussen een strikt kerkelijk en een politiek standpunt. Tegen de politieke oplossing van de Prins, het staatkundige ideaal van godsdienstvrede tussen roomsen en protestanten, verzet hij zich fel. Het conflict blijkt onoplosbaar en bepaalt zijn verdere leven.
Uiteindelijk gaat hij in ballingschap in Sleeswijk-Holstein. Daar overlijdt hij in 1588. Een trieste afloop van zijn leven.


Dr. J. de Gier uit Ede is neerlandicus.


In deze reeks komen opvallende figuren uit de kerkgeschiedenis naar voren, telkens aan de hand van een gebeurtenis of publicatie. Volgende keer zoomt dr. F. van der Pol in op Guido de Bres en de Nederlandse Geloofsbelijdenis.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 april 2015

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's

Petrus Datheen

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 april 2015

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's