Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HEMELS LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HEMELS LEVEN

Boodschap van de Kolossenzenbrief [4, 2:16-3:17]

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Christus heeft verzoening en een totale bevrijding van de machten tot stand gebracht. Daarom moet de gemeente zich nu niet laten imponeren door lieden die andere of aanvullende heilswegen wijzen. In Kolossenzen 2:16-23 vinden we er diverse verwijzingen naar.

Er een helder beeld van vormen is moeilijk, maar het beweegt zich wel allemaal in de Joods-hellenistische sfeer. Joods zijn de regels inzake eten en drinken, feestdagen, de nieuwe maan en de sabbatten. Daarmee zouden engelmachten gunstig gestemd kunnen worden. Hellenistisch is de verbinding met de geestelijke principes/machten van het bestaan (2:20).

UITERLIJKHEDEN

Dergelijke dingen diskwalificeert de apostel. Ze zijn slechts een schaduw (Heb.8:5; 10:1) en vergaan door het gebruik (Matt.15:17). Ze lijken heel vroom, maar hebben geen enkele waarde. In feite voeden zij slechts een hoogmoedig, zondig bestaan. Het is nog altijd verleidelijk genoeg om hoge godsdienstige waarde te hechten aan allerlei uiterlijkheden. Het is immers overzichtelijk en hanteerbaar. Wetticisme begeleidt ons hemels leven als een constante bedreiging.

Voor de lieden die met zulke dingen leurden, heeft de apostel evenmin veel goede woorden over. Met hun ascese (2:21), wilden ze een nederig-vrome indruk maken. Nederigheid op zich hoort bij het leven in Christus (3:12), maar bij die dwaalleraars was het nederige hoogmoed. Ook nu nog kunnen we ons met de nadruk op zondekennis en berouw vromer vinden dan anderen. De dwaalleraars beriepen zich ook op visioenen, die ze zouden gezien hebben. Ze deden erg gewichtig over hun inzichten, terwijl daar geen enkele reden voor was. Hun grootste fout was dat ze zich niet gelovig hielden aan Christus.

De gemeente hoeft zich van hun veroordelingen niets aan te trekken (2:16). Ze moet zich de prijs niet laten ontzeggen, zoals bijvoorbeeld een kampioen bij het hardlopen gediskwalificeerd wordt als blijkt dat hij ongeoorloofde middelen heeft gebruikt. De gemeente moet zich beslist geen bepalingen op laten leggen die slechts menselijke bedenksels zijn (2:22; vgl. Jes.29:13 in de Griekse vertaling en Matt.15:8vv). Over Christus schrijft de apostel in vers 19 nog eens indringend dat Hij het Hoofd van de gemeente, Zijn lichaam, is. God zorgt voor groei. Dat gebeurt echter niet slechts individueel. We hebben daarbij allereerst Christus, maar ook elkaar nodig (vgl.1:18 en Ef.4:15,16).


Nu wandelen we nog door geloof en niet door aanschouwen


FUNDAMENT

Voordat de apostel overgaat tot een nadere beschrijving van het christelijke leven, verkondigt hij nog eens kort wat de status mag zijn van allen die in Christus geloven. Willen we alle schijn van wetticisme en eigenmachtige godsdienst vermijden, dan moet vanuit de aan alles voorafgaande rijkdom van Christus gesproken en geleefd worden.

Die verkondiging heeft iets van een korte belijdenis. De inhoud is inderdaad kernachtig en rijk. De gelovigen zijn met Christus opgewekt tot een nieuw leven. Hun oude leven is met Christus aan het kruis gestorven. Dat is de werkelijkheid waar wij door het geloof in Christus van uit mogen gaan. Het is wezenlijk voor ons geloofsvertrouwen dat we die werkelijkheid niet allereerst moeten zoeken in onszelf. Hij is fundamenteel en principieel gegeven in Christus’ dood en opwekking (vgl. Rom.6:2-8; Gal.2:20).

Wij hebben ons leven buiten onszelf in Hem. Dat is een heerlijk bevrijdend woord, zeker tegen de achtergrond van de moderne nadruk op zelfbeleving. Maar Christus is in de hemel aan de rechterhand van God. Het fundament en de bron van ons nieuwe leven is dan ook met Hem nog verborgen in de hemel. Het is verhuld, maar tegelijk veiliggesteld.

Nu wandelen we nog door geloof en niet door aanschouwen (2 Kor. 5:7). Dat geloof is dan wel de moeder van blijde hoop en verwachting. Als Christus openbaar zal worden, zullen ook allen die in Hem geloven, openbaar worden in heerlijkheid (1 Joh.3:2).

INZET

En dat schept de verplichting om niet alleen te bedenken de dingen die boven zijn, maar ook om je in te zetten. De gerichtheid van de Kolossenzen moet hoger gaan dan allerlei zogenoemde tussenmachten en bij Christus uitkomen. Zo mogen en moeten zij ‘hemels’ leven. Dat is niet onaards of wereldvreemd zijn. Het betekent juist dat we in dit leven al de weg van ‘boven’, dat wil zeggen de weg van Christus gaan. Daarbij mogen we vertrouwen dat de Heilige Geest ons toe-eigent wat wij in Christus hebben. De Heilige Geest schakelt ons daarbij niet uit, maar in. Ons nieuwe leven beweegt zich tussen de polen van gave en opgave. Activisme en lijdelijkheid passen daar allebei niet bij.

DE STIJL

Paulus beweegt zich hier in de lijn van de Efezebrief. Ook daar worden specifieke voorschriften voorafgegaan door meer algemene richtlijnen. De overeenkomst met de Efezebrief komt trouwens ook uit in het meer leerstellige gedeelte. Dat hoeft niet verklaard te worden uit onderlinge afhankelijkheid. De apostel sluit aan bij de gangbare inhoud en de vorm van het onderwijs in de gemeente van toen. Ook bij Petrus is dat aan te wijzen.

In 3:5 en 8 worden vijf negatieve zaken genoemd. Vers 8 richt zich vooral op de dingen die de onderlinge relaties verstoren. Vergelijkbare opsommingen vinden we onder andere in Galaten 5:19vv en in Efeze 4:25vv. Bij Griekse zedeleraars en Joodse apologeten vinden we vergelijkbare lijsten. Dat geldt voor een deel ook van de in vers 12 genoemde deugden. We hoeven ons als christenen niet per se te onderscheiden van anderen. Een christen mag wel net een stap verder gaan dan het algemeen fatsoen door zelfverloochenende en vergevende liefde. Daarbij dienen wij ons te hoeden voor elk gevoel van superioriteit.

De negatieve zaken moet een christen laten afsterven (vgl. HC, zondag 33). Daarover gaat immers ook Gods toorn (Rom.1:18). Hebzucht geldt als afgoderij. Het hoort allemaal bij hun ‘voorheen’, hun heidense leven van vroeger. Een voorheen dat geldt voor ieder die van Christus is. Ook als we van jongs af aan de HEERE mogen dienen, is er de donkere achtergrond van ons oude natuurlijke mens-zijn.

NIEUWE MENS

De Kolossenzen hebben dat in principe al afgelegd als een versleten kleed en het nieuwe kleed van de nieuwe mens in Christus aangetrokken (zie voor het beeld van omkleden ook Jes.61:10; Zach.3:5; Matt.22:11,12; Openb.3: 5; 6:11; 7:9vv). Dat nieuwe kleed moet trouwens wel telkens meer vernieuwd worden (3:10). Het is een geloofswerkelijkheid die in de praktijk van het leven steeds meer werkelijkheid moet en mag worden.

Opmerkelijk is daarbij het accent op kennis of inzicht. De oude mens is de mens van zondige werken, de nieuwe mens is allereerst de mens van inzicht. Dat sluit aan bij wat we Paulus in 1:9 horen bidden voor de gemeente. Het gaat om inzicht hoe in allerlei omstandigheden naar de geboden van Christus gehandeld mag worden (vgl. 3:16). In vers 10 legt de apostel een verbinding met Genesis 1:26, Romeinen 5:12-21 en 1 Korinthe 15:49.

Bij de nieuwe mens gelden geen godsdienstige, culturele of maatschappelijke verschillen. Scyten woonden noordelijk van de Zwarte Zee en golden bij uitstek als onderontwikkeld. In ieder mag op een eigen manier de nieuwe mens in Christus gestalte krijgen.

ONDERLINGE LIEFDESBAND

Vers 12 leidt de positieve zaken in met oudtestamentische aanduidingen voor het volk van God. Die mogen nu gelden voor de gemeente van Christus (vgl. bijv. Deut.4:37; 7:6; Jer.12:7). Uit vers 13 blijkt dat de gemeente van Kolosse, wat de onderlinge relaties betreft, bepaald nog niet volmaakt is. Er moet het nodige verdragen en vergeven worden (vgl. Matt.6:12; 18:21vv; Fil.2:2vv). Het hoogste van alles is daarbij de liefde, die de gemeente samenbindt (zie 1 Kor.13). Die onderlinge liefdesband geeft ook vrede in het hart, de vrede van Christus, zoals we in oudere handschriften lezen.

Dat dat allerminst willekeurig of vrijblijvend is, onderstreept Paulus nog eens door te herinneren aan hun roeping om samen het ene lichaam van Christus te zijn. Die vrede van Christus mag gevoed worden doordat het Woord van Christus in hen woont. Het Evangelie hecht in hun innerlijke leven en ook in het midden van de gemeente.

ZINGEN

Dat krijgt vorm in het elkaar met wijsheid onderwijzen en vermanen, maar niet in het minst door te zingen. Het zingen van psalmen namelijk en van vaste hymnen tot eer van God (vgl. 1:15-20; Ef.5:14; Fil.2:6-11; 1 Tim.3:16; 2 Tim.2:11-13; Op.4:11; 5:9-12), maar ook van spontaan door de Geest ingegeven liederen (zie 1 Kor.14).

Dit hoeft niet beperkt te blijven tot de samenkomst van de gemeente. Christenen mogen een zingend leven leiden, waarbij dankbaarheid de boventoon voert (3:16,17). Dat mag openbaar komen in de meest gewone, dagelijkse dingen die gedaan worden in de Naam van de Heere Jezus tot Zijn eer en gedragen door Zijn liefde en kracht.

Ds. J. Westland uit Putten is emeritus predikant.

Volgende keer het laatste deel.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 augustus 2016

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's

HEMELS LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 augustus 2016

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's