Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

EEN REISGENOOT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

EEN REISGENOOT

Pastoraat – herderlijke zorg [1]

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wat moeten we onder pastoraat verstaan? In geen geval een koffievisite waar wat over en weer 'gebabbeld' wordt. Pastoraat is ook geen kruisverhoor van de pastoranten of bevrediging van de eigen nieuwsgierigheid. Wat is het dan wel?

In het Groot Woordenboek der Nederlandse Taal worden drie betekenissen gegeven, waarvan ik er één uitlicht. ‘Pastoraat is herderlijke zorg die in de gemeente gegeven wordt.’ Als synoniem wordt genoemd: ‘zielzorg’.

Pastoraat gaat om het geestelijk welzijn van de gelovigen en de bevordering daarvan. Daarmee onderscheidt de pastorale arbeider zich van de maatschappelijk werker, psycholoog en andere ‘logen’ en ‘gogen’.

De Zwitserse Psychiater Samuel Pfeifer typeert pastoraat in navolging van de apostel Paulus in 1 Thessalonicenzen 5:14 als volgt:

• vermaan hen die taak en plicht verwaarlozen,

• vertroost de moedelozen,

• ondersteun de zwakken, neem het voor hen op,

• heb geduld met iedereen en allen.

Het laatste lijkt me niet een afzonderlijke categorie, eerder een algemene vuistregel. Maar deze is onmisbaar in de omgang met schapen en bokken, die zich naar hun eigen aard – soms dom en stoterig – gedragen.

HERDER

Pastoraat heeft te maken met pastor ofwel herder-zijn. Het is een prachtige bijbelse metafoor, een sprekend beeld, om het werk van predikant en kerkelijk werker mee te duiden.

Het beeld refereert aan dat van de goede Herder, de Heere Jezus Christus. In Hem komen de zojuist genoemde elementen van bijbelse zielzorg op onevenaarbare wijze tot volle bloei. Hij gaat zelfs zover Zijn leven te geven voor de schapen. Begrijpelijk dat ons klassieke formulier voor de bevestiging van dienaren van het Woord het beeld van de herder gretig oppakt en uitwerkt. Daarmee blijven we niet alleen binnen de veilige kaders van het Woord, maar vanuit diezelfde Schrift worden beeld en voorbeeld nader uitgewerkt en gevuld. We kunnen denken aan Ezechiel 34, Psalm 23 en Johannes 10. We zouden daarin zomaar de aanzetten kunnen lezen van een profielschets voor de pastor(aal werker).

Het is belangrijk het profiel van de Opperherder scherp voor ogen te houden. Dat bevrijdt tegelijkertijd van alle (on)mogelijke idylle en valse romantiek. Niks geen grote stille heide, een dromerige kudde en breiende herder. Het herdersleven is hard en vraagt een grote dosis zelfverloochening. Het is overigens niet het minste werk, al is het maatschappelijk aanzien van de dominee binnen enkele decennia sterk gedaald. Misschien moeten we daar wel dankbaar voor zijn. Voetstukken zijn immers gevaarlijke objecten.

KONINKLIJK

In zijn pastorale brieven stelt Johannes enkele malen de Herder ten voorbeeld aan de schapen. ‘Zoals Hij..., zo wij...’ En in het huwelijksformulier moet de man als hoofd van zijn gezin zich spiegelen aan Christus, ‘het Hoofd, de Troost, de Bijstand en de Wijsheid van Zijn gemeente’. Hierdoor krijgt het ‘verachte’ herderschap iets koninklijks.

Jezus’ arbeid beoogde steeds behoud, redding en genezing. Hij zocht niet Zichzelf maar het werkelijke welzijn van de mensen die Hij vond. Hij diende als geen ander. Deze diepe uiting van liefde betekende echter niet dat vermaning en waarschuwing achterwege bleven. Zonde, ongeloof (de zonde bij uitstek) en valse vroomheid werden ontmaskerd en veroordeeld. Hoe striemend konden Zijn woorden tuchtigen. Maar dat gebeurde nooit als doel in zichzelf, maar om te behouden. Hij nam geen blad voor Zijn mond, Hij spaarde de kool en de geit niet, maar zei hen, waar nodig, genadig de waarheid aan. Laten we goed op dat laatste letten.


Jezus spaarde de kool en de geit niet, maar zei de mensen genadig de waarheid aan


Niemand kwam de mens in zijn nood en dood, in zijn schuld en eenzaamheid, in zijn verlorenheid en wanhoop, zo nabij als Hij. Het ging daarbij om veel meer dan om solidariteit. De goede Herder was ook het zonde-overnemende en -verzoenende Lam Gods. ‘Niemand die ons liever heeft dan Hij,’ schreef Guido de Brès vol overtuiging in de Nederlandse Geloofsbelijdenis.

Ook na Pasen zet Hij Zijn pastoraat voort. Nu op middellijke wijze, door Zijn Woord en Geest. En Hij neemt daarvoor mensen in Zijn dienst.

Dat is een hele eer, maar beslist geen ‘erebaantje’. Het is immers ook delen in de smaadheid van Christus.

ONDERLING PASTORAAT

Is iedereen geschikt om pastor te zijn? Moet je er speciale vaardigheden voor hebben?

Laat, voordat we op deze vragen ingaan, gezegd zijn dat pastoraat primair een zaak van heel de gemeente is. Niet iets dat uitbesteed is aan specifiek geschoolde en betaalde krachten. Tel in de pastorale brieven het aantal keren dat het woordje ‘elkaar’ oplicht. ‘We zijn elkaars leden.’ (Rom.12:5; Ef.4:25) ‘Laten we najagen wat tot elkaars vrede en stichting dient.’ (Rom.14:19) ‘Bewijs elkaar overvloedig de liefde.’

(1 Thess.3:12) ‘Belijdt elkaar de overtredingen.’ (Jak.5:16) Ook dat laatste, ja. Hoe ongemakkelijk ook (zie Matt.18:15v)

Onderling pastoraat hoort er dus helemaal bij. Dat staat haaks op de Kaïnsgeest: ‘Ben ik verantwoordelijk voor mijn naaste?’ Niemand in de gemeente is vrijgesteld van het onderlinge pastoraat. De mate waarin dit functioneert, zegt wel iets over het geestelijk leven onder ons. Het beeld van de vele leden en het ene lichaam, dat Paulus schetst in 1 Korinthe 12:14-31, kunnen we vaak alleen maar tot beschaming lezen.

GROOTSE ROEPING

Naast dit algemene pastoraat heeft God sommigen geroepen en aangesteld tot herder en leraars (Ef.4:11), om te zorgen voor, en te waken over Zijn kudde. Hun arbeid dient ‘tot volmaking van de heiligen en tot opbouw van het lichaam van Christus’ (Ef.4:12). Groots is hun roeping en heilig hun taak.

Terug naar de vraag wat je ervoor moet hebben om dit werk te kunnen (en mogen) doen. Allereerst een roeping. Een werkelijk besef geroepen te zijn houdt dicht bij de Herder. We zijn en blijven bedelaars, zei Luther. Dat bewaart er ook voor dat we menen dat het ‘onze kudde’, onze ‘toko’ is waarin we bezig zijn. Zo zal zorg niet snel overspannen zorg worden. ‘Ik doe wat in mijn vermogen ligt, maar het is Uw kudde, Heere!’

Je geroepen weten tot onderherder impliceert dat je geraakt bent door de liefde van de drie-enige God met het oog op zondaren. Gered om te redden. Gezegend om een zegen te willen zijn. Het kan niet missen of er is ook liefde tot de naaste. Het dubbelgebod van de liefde geldt hier.

Zo’n pastor heeft weet van de gebrokenheid, niet het minst in eigen hart en leven. Hij weet van zwakheid en kent het ten-delekarakter van zelfs de verloste mens. Omdat hij eigen hart kent, kent hij ook dat van zijn schapen. Maar bovenal kent hij het hart van de goede Herder. De huurling, de valse herder (Ez.34) is van dat alles vreemdeling.

DOORTASTEN

Het beeld van de goede Herder kent een aantal leerzame onderscheidingen. Christus was dienstknecht als geen ander (Joh.13:1-20). Hij kwam niet om gediend te worden, maar om te dienen. Hoe priesterlijk ging Hij daarin Zijn weg. In Lukas 24:13-35 rijst in Hem het beeld van de reisgenoot op. Hij voegt Zich bij twee teleurgestelde mensen die op paasavond terugkeren vanuit Jeruzalem naar Emmaüs. Ze zijn letterlijk ‘de Weg’ kwijt. ‘Hem’ immers ‘zagen zij niet’, ook al loopt Hij op dat moment naast hen. Wat Jezus op dat moment doet, is uitermate leerzaam in het licht van pastoraat verlenen. Hij loopt met hen mee, luistert scherp en stelt gerichte vragen.

Dat Hij confronterend durft te zijn, weten we als we Hem volgen door de Evangeliën heen. Hij vraagt aan een man die 38 jaar verlamd in Bethesda ligt of hij gezond wil worden (Joh.5:1-18). Het antwoord is al even verrassend als de vraag. Je moet soms durven doortasten, zonder bot of kwetsend te worden.

AANDACHTIG LUISTEREN

Op weg naar Emmaüs neemt Hij de tijd voor pastoraat. Dat kan voor ons overigens een valkuil zijn. Hebben wij de tijd nog voor de ander? Of jaagt de tijd ons onrustig voort, zodat de ander de onrust bij ons merkt? Eigenlijk zitten we op hete kolen... Tegelijk is het zaak de tijd te bewaken, zeker bij mensen met claimgedrag. We moeten wel zelf de regie over onze eigen agenda houden. Jezus neemt de tijd om kennis te nemen van de nood en het verdriet van de ‘Emmaüsgangers’, maar Hij brengt ze ook verder. Dat is vrucht van betrokken en van aandachtig luisteren. Dat laatste kost best energie. Luisteren doe je niet alleen met je oren. Er is non-verbale communicatie die minstens zo belangrijk is. Een oogopslag. Een handgebaar. De kleur van woorden. Accenten. Het houdt ook in dat we letten op wat niet gezegd wordt.

Leerzaam is ook het einde van de geschiedenis van de Emmaüsgangers. De Opperherder leidt hen (terug) de Schriften binnen en laat hen uiteindelijk zelfde conclusie trekken en het verlossende woord vinden. Maar Hij is daarbij (op de achtergrond) sturend aanwezig.

ONDERHERDERS

Jezus Christus is de bron en het voorbeeld. Hij staat model voor alle onderherders. Van een imitatio Christi mag echter geen sprake zijn, althans niet in de zin van ‘imiteren’. Dat betekent ‘nadoen’ en nadoen is een gevaarlijke adder onder het gras. Wie nadoet, wil het ten diepste nog beter doen. Wat een hoogmoed. En al is het dan met de beste bedoelingen, een ‘Messiascomplex’ ligt om de hoek. We vragen meer van onszelf dan de Meester van ons vraagt.

Onzekerheid kan een strik zijn. Calvijn mag dan gezegd hebben: terar dum prosim, het geeft niet als ik verteerd wordt in Uw dienst, als ik maar nuttig ben. Sommige (?) werkers in Gods wijngaard zouden daar beslist iets meer van moeten hebben.

Maar er is ook een gevaar van eindeloos doordraven. Hoe heilzaam is op z’n tijd een scheut Luther. In een van zijn brieven aan Melanchthon schrijft die dat God niet van ons eist dat we ons doodwerken. Probeer ook eens ‘godzalig te luieren’. Naar zeggen durfde Luther te gaan slapen na zijn avondgebed te hebben gedaan, waarin hij de kudde teruglegde in Gods handen. ‘Het is Úw kudde, niet die van mij.’

De eerder genoemde facetten van ‘herder-zijn’ (dienstknecht, priester, reisgenoot) zijn en blijven leerzaam, juist ook omdat ze verlossen van de kramp als zou het allemaal van ons afhangen.

WARE WIJSHEID

Nog één aspect bleef ongenoemd. De herder kan niet zonder ware wijsheid. En dat impliceert meer dan academische wijsheid, zonder van nut en zin daarvan ook maar iets te willen afdoen. Maar ze schaadt eerder dan dat ze baat, zolang onze intellectuele bagage niet stroomt door de bedding van de ‘vreze des Heeren’, de praxis piëtatis. Dan alleen zullen we ons gereedschap werkelijk effectief kunnen hanteren, omdat ze geïntegreerd is in eigen geloofsleven. Het is haast overbodig het belang van het kennen van de gemeente te benadrukken. Een pastor moet weten waar de schapen gelegerd zijn. Er loopt een lijn van de studeerkamer naar de gemeente en van de gemeente naar de studeerkamer. Er is sprake van kruisbestuiving. Pastoraat en prediking vormen dan ook een twee-eenheid.

Ds. J. Belder uit Harskamp is emeritus predikant.

Volgende keer het slot, over het belang van huisbezoek.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 juni 2017

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's

EEN REISGENOOT

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 juni 2017

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's