Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

UIT MESECH

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT MESECH

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Aan mijn geliefde vriend in de landstreek der Jordaan.

Geliefde Vriend!

Hartelijk dank voor uw schrijven en het deed mij goed dat U op zulk een gulle wijze aan mijn verzoek hebt willen voldoen. Ik bemerk wel dat een enkele opwekking nog wel eens dienen kan om slappe handen te versterken, zodat ze zo ongemerkt nog op een vaardige wijze de pen weten te hanteren. Dan komt het toch weer uit dat er nog een vurige kool onder de as bedolven kan liggen. Bij alles wat ook ontvalt in het leven, is er toch iets dat nooit meer weg kan, want de liefde vergaat nimmermeer. Die liefde kreeg bij David in de gehele 119e Ps. de boventoon en duidelijk laat hij 't horen dat de dienst van God voor hem een liefdedienst was. Weet ge hoe dat kwam? Omdat Gods Wet hem 'n richtsnoer was geworden in de betrachting van een Evangelische heiligmaking. David leefde niet onder de Wet, maar naar de Wet. Zovelen als er onder de Wet zijn, die zijn onder de vloek en daar is geen liefde in te vinden. Velen zoeken hun zaligheid in een wettische vrome weg, maar ik kan U vertellen dat dat een slavendienst is, want Mozes staat altijd met de zweep achter hen en met al hun ijver ontvangen ze vloek inplaats van zegen en straf inplaats van loon. Maar David begint zo te zeggen in Psalm 119: Welgelukzalig zijn de oprechten van wandel, die in de Wet des Heeren gaan. Ze worden niet welgelukzalig, maar ze zijn welgelukzalig die in de Wet des Heeren gaan. Het is een groot verschil of dat men door de Wet gelukzalig tracht te worden, om dat men in zijn leven naar de Wet reeds gelukzalig is. Paulus vond een vermaak in de Wet Gods naar de inwendige mens. En zo was het nu bij David ook. Voor de natuurlijke mens ligt er in die dienst van God niets wat hem kan aantrekken. Hij stelt zich die dienst voor als een somber en een zwartgallig leven, waarin totaal geen vrijheid maar enkel gebondenheid te vinden is. Maar hij heeft er geen erg in dat hijzelf gebonden is en dat die dienst van God zoals David zich daarin vermaken mocht juist een ware vrijheid is, maar dan in een liefelijke en gewillige gebondenheid aan Gods Wet, Die oprechten van wandel, waarover David spreekt, kunnen niet anders meer en willen niet anders meer dan in de Wet des Heeren gaan. De liefde Gods is in hun hart uitgestort en nu is er voor hen geen grotere blijdschap en geen meerder vermaak te vinden, dan in het wandelen naar Gods Wet. Maar daarom menen ze het daarin ook zo oprecht en leren ze ongeveinsd des Heeren Wet betrachten. Och geliefde vriend, ik geloof dat die oprechtheid één van de onbedriegelijkste kenmerken is van het genadeleven. Waar geen liefde is, daar is ook geen oprechtheid. En waar het boven alles maar op aan zal komen, dat is, of de liefde Gods uitgestort is in het hart. In het nabijkomende werk en onder algemene overtuigingen kunt ge wel een wettische ijver vinden, maar het oogmerk der ziel is daarin niet oprecht. Het hart blijft innerlijk aan de zonden verkleefd en oprechtheid in de wandel is er niet, want hoewel men misschien met vele grove zonden breekt, zo blijft men toch in het verborgene aan vele andere zonden vasthouden omdat er voor het tijdelijke leven soms nog maar al te veel aan vast zit. Waar geen liefde is tot God, daar is ook geen ware liefde tot Zijn Wet en daar wordt de rechte zondesmart gemist. Maar de liefde doet oprecht handelen tegenover de Heere, ten opzichte van zichzelf en van de naasten. Zo is dus de liefde de moeder der oprechtheid, want de liefde baart oprechtheid in de ziel. En hoe minder liefde dat ik nu bij mezelf vind, hoe minder oprechtheid dat ik ook bij mezelf bespeuren kan. Misschien dat er bij mijn vriend in de landstreek der Jordaan wel een beetje meer liefde en oprechtheid is te vinden. Ik had nooit gedacht dat ik nog eens zon liefdeloos schepsel zou moeten worden. Maar nu kom ik er toch ook een weinig achter dat als er nog eens een liefdevuurtje in mij ontbrandt, dat dat geen vrucht is van het verdorven vlees, want dat is vol vijandschap tegen God en de naasten. En daarom leidt me elke ontsteking van de liefde in mijn hart weer naar mijn nieuwe geboorte terug en dan zie ik het weer zoveel te beter dat in die nieuwe geboorte een liefde wordt uitgestort die nimmermeer vergaat. En dan begint er toch weer zulk een sterke lust in me te herleven om naar al Gods geboden te mogen wandelen, dat ik me weer eens bij vernieuwing van ganser harte aan de dienst van God verbonden mag gevoelen. En dan ervaar ik het ook dat ik niet gelukzalig word, maar dat ik het reeds ben, want dan druipt er toch weer eens iets van die zaligheid die in God gevonden wordt, in mijn ziel af. Dan kom ik in de bron en oorsprong van de zaligheid terecht, want God alleen is eigenlijk vol van zaligheid, maar dan zie ik ook dat de zaligheid waarin Hij mij doet delen, uit die eeuwige souvereine verkiezing vloeit. O geliefde vriend uit mezelf had ik nooit enige lust kunnen vinden tot de betrachting van Gods Wet. En ik gevoel maar al te goed dat dat goddeloze vlees er nog geen zin in heeft. Maar in dat vrije onwederstandelijke werk Gods ligt dan toch voor mijn ziel zulk een vastigheid. Nooit heb ik er naar gevraagd en nooit zal ik er naar vragen, maar God werkt beide het willen en het werken in mij naar Zijn welbehagen. En nu zult ge wellicht vragen hoe het er bij mij van het begin tot op heden in dat wandelen in 's Heeren Wet naar toegegaan is. Nu ja, de 119e Psalm is nog niet uit. Ik heb er nog maar een begin mee trachten te maken en we zullen hopen dat de Heere het geeft om zo het een en het ander uit de praktijk van het genadeleven aan de hand van die Psalm naar U te mogen schrijven. Als ik U niet een beetje nieuwsgierig houd, ben ik ook weer bang dat van uw kant de correspondentie gauw aan een einde is. Het eerste vers van Psalm 119 vormt eigenlijk ook nog maar een inleiding op de gehele Psalm, want van die oprechte wandel en over dat gaan in des Heeren Wet wordt in de 119e Psalm nog heel wat gezegd. Ik zal het er dus nu voor deze keer maar weer bij laten en hoop dan spoedig van dat schreeuwende hert uit de landstreek der Jordaan wat te zullen horen. Ik kijk al met verlangen uit naar de post.

Ontvang de hartelijke groeten van Uw liefhebbende vriend uit Mesech.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 september 1953

De Wachter Sions | 4 Pagina's

UIT MESECH

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 september 1953

De Wachter Sions | 4 Pagina's