Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

UIT DE LANDSTREEK DER JORDAAN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE LANDSTREEK DER JORDAAN

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Aan mijn geliefde vriend in Mesech.

Geliefde Vriend!

We hadden beloofd op het Jubeljaar nog éénmaal in deze brief terug te zullen komen. De vorige maal hebben we, als U het zich herinneren zult, geschreven over de vaste grondslagen v'an-de zaügheici vau'Güds keii, zoals Jivij. Je ontdekking van de geestelijke betekenis van het Jubeljaar gekend worden. Omdat de diepste grondslag van de zaligheid in God Drieënig ligt, is die zo onbewegelijk. God bedoelt boven alles Zijn eer en verheerlijking, maar daarin ligt nu juist de zaligheid van Gods kerk zo onwrikbaar vast. We hebben daar in onze vorige brief reeds over geschreven. De Remonstrant moet van zulk een leer niets hebben en die verkapte Remonstranten van deze tijd evenmin. Maar omdat de Remonstrant daar ook de diepste oorzaak van de zaligheid niet in zoekt, leert hij ook een afval der heiligen. Daar tegenover hebben we nu juist de vorige keer er bij stilgestaan, dat de zaligheid van de kerk juist zo vast ligt, omdat God voor Zijn eigen eer en alzo voor Zijn eigen werk instaat. Misschien opent zich de gelegenheid nog wel eens om over de volharding der heiligen wat meer te schrijven. Maar ik heb U nog met een vraag laten zitten in mijn vorige brief. Aan het einde van mijn brief immers heb ik geschreven, dat ge misschien uit mijn schrijven over die vaste grondslagen van de zaligheid van Gods kerk, tot de gedachte zoudt komen, dat ik zo'n rijk en gelukkig leven heb, dat ik daar altijd rotsvast en onwankelbaar op steunen kan. Maar och vriend, ik vertrouw van U dat de praktijk van het arme leven U ook niet vreemd is, waar door ge weten kunt, dat hoe wel de ziel de rotsvaste grondslagen van de leer der zaligheid door bevindelijke kennis daarvan omhelzen mag, toch juist het tegenovergestelde van het geloof daarin bij zich ontwaren moet. Huttington heeft eens aan de Heere gevraagd, hoe het kwam dat hij toch zo arm door het leven moest, daar God toch zo rijk was. En hij kreeg op die vraag geen antwoord, maar alleen een vriendelijke glimlach. Hij erkende dus dat God rijk was, maar tevens dat hij zo arm door het leven moest. O vriend, die leer waar ik de vorige keer over geschreven heb en waarin de diepste en onwankelbare grondslag van de zaligheid beleden wordt in God Drieenig, omhels ik met al de genegenheden van mijn ziel en ik wens er in de donkerste omstandig-

heden waarin mijn ziel verkeren kan, niets van af te doen. Maar om in de dadelijkheid in het genot daar van te delen en het geloof daarin te oefenen, is toch nog weer wat anders. En och, hoe openbaren we toch in de praktijk zulke loochenaars te zijn van wat we in de theorie belijden kunnen, ook al is dat als een rotsvaste waarheid in onze ziel gezonken. Maar daarbij kan het toch zo duister in de ziel worden dat men zich nergens meer mee behelpen kan. Gods Woord zegt het ons, dat God een licht is en dat gans geen duisternis in Hem is, maar in de duisternis moet ik daarvan toch het profijt missen in mijn ziel. En nu kan ik ook weten dat Im-manuéis land aan de overkant ligt van de Jordaan, maar als ik in de mist moet varen, is het toch de vraag of ik er ooit nog komen zal.

Ja waarlijk, het wordt een nauwelijks zalig worden. Ik had ook wel eens gedacht, dat het schip met volle zeilen de haven zou kunnen binnenvaren. Maar we komen er steeds meer achter dat de weg anders is. Dat het nog eens zo zou kunnen gaan stormen, hadden we nooit kunnen denken. De scheepsreis van Paulus, ons beschreven in Hand, 27, geeft ons wel een duidehjke tekening van de weg der zaligheid. Toen de zuidenwind zachtelijk waaide, meenden zij hun voornemen verkregen te hebben. Maar niet lang daarna, sloeg tegen hetzelve een stormwind, genaamd Euroklydon. En als het schip daarmede weggerukt werd, en niet tegen de wind kon opzeilen, gaven ze het op ook en dreven ze zo maar henen. En toen ze nabij het eiland Klauda kwamen, konden ze nauwelijks de boot machtig worden. En geloof maar vriend, dat het toch wat is, als het eens beleving wordt: En als noch zon noch gesternten verschenen in vele dagen en geen klein onweder ons drukte, zo werd ons voorts alle hoop van behouden te worden benomen. En tenslotte is het schip nog midden door gebroken ook en moest men zwemmende, of op een plank, of op een stuk van het schip aan land zien te komen. Het zal toch beleving worden wat de dichter van Psalm 77 zegt: Uw weg was in de zee, en Uw" pad in grote wateren, en Uw voetstappen werden niet bekend. Ze zullen weten uit welke grote nood en dood ze verlost geworden zijn. Ja ze zullen het weten dat het alleen de onvefan'dérlijkheid'Gods in Zijn trbuw'-en in al Zijn deugden is geweest, waardoor ze in Kanaan gekomen zijn. Daar ligt het alleen in vast, maar dat zal ook alleen door de totale afbraak aan 's mensen zijde heen, maar waarde kunnen krijgen. Dat zal waarde kunnen hebben, als ze door de Goddelijke almacht zijn opgehaald uit de diepte der wateren, waar de vloed hen scheen te zullen overstromen. Ja vriend, zal het er waarlijk op aan moeten komen in ons leven om alleen door die grondslag behouden te worden waar dat we over geschreven hebben, dan zal daar buiten toch ook alles zo weg vallen. Dan gaat het door zulk een weg dat men zo totaal ontledigd. en onbekeerd overschiet, dat men niets meer in zichzelf kan bespeuren waarop men zijn hope voor de eeuwigheid vestigen kan. Dan moet men zich menigmaal bevinden als totaal genadeloos en liefdeloos. Dan kan de ziel zich verder van God af gevoelen dan het Oosten van het Westen. En alle in- en uitwendige omstandigheden bij elkander -genomen, kan het dan toch zo worden alsof er niets anders is dan dit aardse leven, vol van kwellingen, woelingen en ijdelheden en ledig van God en van het ware leven en de zaligheid. Dan wordt het in de praktijk van het leven werkelijkheid: Immers wandelt de mens als in een beeld. Er schiet dan niets, maar ook totaal niets meer over van al waar dat hij vroeger zijn leven in vond. Zo moet hij na alle ontvangene genade zijn staat inleven waarin hij zich door de zonde heeft gebracht. En daarin ontwaart hij niet anders dan de dood. Daarin kan geen lichtstraal van Gods gunst en liefde doordringen tot zijn ziel. Daarin is een eeuwige verlating van God. Daarin is. hij overgegeven aan de benauwingen en de kwellingen van de vorst der duisternis, die ook op allerlei wijze weet in te werken op zijn verdorven natuur en hem des nachts nog niet met rust zal laten, zodat het al ijdelheid is wat of hij in zich en buiten zich bevindt. En door dat alles kan het wel eens zo gaan worden, dat hij niet meer te hopen heeft dat God Zich ooit nog eens in Zijn liefde tot hem wenden zal. Dat komt omdat hij niets van God ziet en van God waar­ neemt in zijn ziel. Daarom te meer vriend, als ik nog eens hopen mag, dat in de duistere doodsschaduwen God alleen uit kracht van Zijn onveranderlijkheid in Zijn trouw en deugden terug zal komen op Zijn eigen werk, dan gevoel ik er iets van hoe groot me dat wonder zijn zal. En dit is toch waar, dat ik gevoelende hoe dat ik hier op aarde moet uitwonen van de Heere en inwonen in het hchaam, toch wel eens een sterk verlangen heb om eeuwig bij de Heere in te wonen. Het zal dan toch na zulk een weg als dat men hier bewandelen moet en waarover ik nu zo even geschreven heb, temeer zo eeuwig meevallen als dat eeuwig Jubeljaar zal zijn aangebroken. Wat zal dat toch een verlossing zijn, vriend! Een verlossing van de zonden, een verlossing van die helse drijver, een verlossing van zichzelf, om dan met statie uit die aardse woning van dat ellendige bestaan uitgeleid te worden. Gewis, de kerk zal toch bij de dood wat afleggen! En ook wat aandoeii!

Vol van vreugde ende vrij van benauwen. Zullen zij komen en al t'zaam aanschouwen De Koning in Zijn triumfe zeer schoon. Daar Hij heerlijk zal zitten in de troon.

Ik had over dat hemelse Jubeljaar nog graag wat meer willen schrijven, maar ben er nog niet toe gekomen. Laten we er dan nog maar een briefje aan zien te wagen. Ontvang voor dit maal weer de hartelijke groeten van

Uw hefhebbende vriend uit de landstreek der Jordaan.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 december 1954

De Wachter Sions | 4 Pagina's

UIT DE LANDSTREEK DER JORDAAN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 december 1954

De Wachter Sions | 4 Pagina's