Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

ZIE, ELIA ISHIER 33

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ZIE, ELIA ISHIER 33

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hij zeide: Ik ben het; ga heen, zeg uwen heer: Zie, Elia is hier, enz. 1 Koningen 18 : 8—16

Tot zover had Saulus de Heere nog nooit gevreesd. Nog nooit gekend, en nog nooit met eerbied voor Hem gebogen. Zulk een stonde zullen we toch eerst in ons leven moeten kennen, zullen we een volgende openbaring in ons leven ervaren. Daar is nog wel wat verschil in. En van die ontmoetingen in uw leven moogt ge geen vreemdeUng blijven om zalig te worden. Want het eeuwige leven bestaat niet in gemoedelijke toestandjes of een psalmversje dat in de gedachte komt. Of ook niet in het aangrijpen van de een of andere voorkomende waarheid. Maar het eeuwige leven bestaat hierin, om God te kennen en Jezus Christus Die Hij gezonden heeft. Welnu toets u zelf daar maar aan. Dat is een waar kenmerk, dat ge in uw leven God ontmoet hebt en kennis gekregen hebt bij aan of voortgang van de enige zaligmaker. De enige redder uit nood en dood. Wat een voorrecht is het dan als ge met Obadja nadere kennis krijgt aan die meerdere Elia. Als Hij zich opnieuw aan u openbaart als een wederkerende, om het oordeel op te gaan heffen. Om het land te bevrijden van zijn onvruchtbaarheid, van zijn dor en dodigheid. Daartoe had de Heere toch in Zijn voorzienigheid de wegen zo geleid, dat ze elkander mochten ontmoeten. Wat is het dan toch ook een blijde verrassing als de Heere zegt tot de ziel der Zijnen, tot de ziel zijner vrienden of vriendinnen: Ik ben het. Wat een rijk gezicht is dat Hem te mogen aanschouwen door het oog des geloofs. Neen, dan ontmoeten de Zijnen geen vreemde, al vragen zij: Zijt gij mijn heer, Elia? Want in die vraag ligt opgesloten dat Obadja geen vreemdehng van EUa was. Doch laten we eens verder beluisteren wat Elia tot Obadja zegt. Ga heen, zeg uwe heer: Zie Elia is hier. Wat een wonderlijke opdracht geeft Elia aan Obadja. Niets wordt vermeld wat er tussen die twee personen is gesproken bij de ontmoeting. We lezen niet dat Obadja heeft gevraagd: Elia, waar komt ge zo plotseling vandaan? Waar zijt ge al die tijd geweest? Wie heeft u onderhouden of hoe maakt u het toch wel? Dat wil echter niet zeggen dat er niet naar geïnformeerd is. Alles staat niet opgetekend. Ook niet wat mogelijk Elia aan Obadja heeft gevraagd. Elia geeft hier een bevel en stelt geen vragen. We lezen niet dat Elia geïnformeerd heeft naar koning Achab, of Achab nog leefde? Of hij nog dezelfde verharde zondaar is? Of hij al berouw gekregen heeft? De Heere had koning Achab ook door de dood kunnen wegnemen. Hoe wist EUa dan dat Achab nog leefde? Hoevelen zullen toch in die hongertijd gestorven zijn. En al heeft Achab dan geen honger behoeven te lijden, hij had ook kunnen sterven in die tijd dat Elia afwezig was. En nu zegt Elia: Ga heen, zeg uwe. heer: Zie Eha is hier. Wel zal mogelijk iemand zeggen: Dat zal Obadja hem wel verteld hebben dat Achab nog leefde en dat ze nu samen op weg waren om gras voor de beesten te zoeken, 't Is best mogelijk dat Obadja dat tot Elia gesproken heeft. Maar Elia wist toch wel zonder enige verklaring van Obadja dat Achab nog leefde. Hoe weet u dat zult ge misschien vragen? Wel, dat zegt Gods Woord. Lees met mij nog maar eens het eerste vers van dit hoofdstuk. Daar toch sprak de Heere ga heen, en vertoon u aan Achab. De Heere wist maar al te goed dat Achab nog leefde. Hij had Achab nog niet weggenomen, zomin als Obadja in de twee maal vijftig profeten die Obadja verborgen had en de zeven duizend die de knie voor Baal niet gebogen had. De Heere is de Alwetende en AUeskerende. En in de opdracht die Eha kreeg van de Heere lag in opgesloten dat Achab leefde. En al heeft Achab dan niet aan God gedacht, de Heere heeft wel aan Achab gedacht. Dat staat voor ons allen als een les opgetekend. De Heere denkt niet alleen aan Zijn volk, maar ook aan verstokte zondaars. Hij ziet op al het mensdom neer. Ook op u en mij. Denkt ge daar wel eens aan mijn onbekeerde medereiziger? Ge leeft nog, omdat de Heere U nog in het leven heeft willen sparen, zowel als Achab in die dagen. Obadja kreeg het bevel van Eha: ga heen, zeg uwe heer: Zie Eha is hier. Niet, zeg uwe heer dat er al of niet gras te vinden is, maar Eha is hier. Obadja mag dus niet bij Elia blijven. Eha gaat ook niet met Obadja mee naar Achab. Elia zond Obadja heen. Alleen moet hij naar zijn heer. Alleen moet hij maar zeggen: Zie, Eha is hier. Dat is toch een duidelijke en makkelijke 'boodschap zouden we zeggen. En toch zeker wel een aangename boodschap? Dat zoudt ge toch zeker mogen denken, ook in het geestelijke zieleleven. Als een ziel na bange strijd de levende ZaUgmaker mag ontmoeten, wel dan gaan ze" gewilüg en met bhjdschap heen om het de levende kerk te melden dat ze de Heere gezien hebben. Maar weet ge, Obadja krijgt niet de opdracht om het de levende kerk, de honderd verborgen profeten te gaan zeggen: Zie EUa is hier; maar hij moet het aan Achab gaan zeggen. Daar moet hij heen met zulk een boodschap. Daarom was Obadja niet blijde met deze opdracht. Hij vreesde deze tijding aan Achab te moeten brengen. Hij wist wie zijn heer was. Hij kende zijn haat tegen Elia die nog niet verminderd was in deze kommervolle tijd. O wat zien we toch een onderscheid waar van nature geen onderscheid is. Ook Obadja was van nature geneigd God en Zijn naaste te haten. Ook hij zou van zichzelf nooit liefde tot God en Zijn volk en Zijn knechten gehad hebben als de Heere hem ook niet had overwonnen en ingewonnen. Maar nu ligt het zo geheel anders bij hem. En al is Achab zijn heer, Obadja is het met Achab niet eens. Hij heeft een ander levensbeginsel en een andere levensopenbaring. Hij zal Gods kinderen en knechten niet verraden, niet aanbrengen, nog minder uitroeien. Daar wenste hij niet aan mee te doen. Daar wil hij zich niet voor geven. Daar- 1, is deze opdracht voor hem zo moeilijk '^ aanvaarden. Was hij het eens geweest met Achab en zijn aanhang, dan had hij wel rechtstreeks heengegaan zonder iets tegen te spreken.

T.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 augustus 1955

De Wachter Sions | 4 Pagina's

ZIE, ELIA ISHIER 33

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 augustus 1955

De Wachter Sions | 4 Pagina's