Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VRAGEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VRAGEN

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

X. te W. vraagt: Is de zwarte huid een gevolg van de vloek, die Noach over zijn zoon uitsprak, zoals bij negers, moormannen en dergelijke rassen?

Antwoord. De vrager spreekt hier van mensenrassen, en vraagt dus of de zwarte huid van de genoemde volken een specifiek kenmerk van die volken is, waardoor ze van de andere volken onderscheiden zijn, en dus of ook de blanke of bruine of gele, en rode huidskleur een kenmerk is van andere mensenrassen, alsmede of dit afhangt van de vloek of zegen, die Noach over zijn zonen uitsprak. Nu wordt door Noach in Gen. 9 de vloek uitgesproken over Kanaan en in hem mede over het nageslacht van Cham en gezegd: Een knecht der knechten zij hij zijnen broederen. En dat wil zeggen, dat het geslacht van Cham, en Kanaan in het bijzonder, in een zeer ellendige staat tussen de andere mensenrassen zouden zijn, en ze onderworpen zijn. Op zichzelf zit daar vanzelf nog niet in, dat dat knecht der knechten van de anderen zijn, specifiek uit zou moeten komen in de zwarte kleur van de huid. Immers de Chinezen, Mongolen en oude semietische volken hebben en hadden een gele huidskleur, de Indianen in Amerika een bruin-rode huidskleur, en de nakomelingen van Japhet de blanke huidskleur. Maar toch wordt Sem nog wel boven Japhet gezegend. Men zij dus voorzichtig met zijn gevolgtrekkingen uit de zegen of vloek van Noach over zijne zonen. Ook zijn er door vermenging in de loop der eeuwen ook mensenrassen ontstaan, die wel op de oorspronkelijke

drie van de zonen van Noach terug gaan, maar die dan daarmede ook verschillende wijzigingen in uiterlijke verschijning hebben gekregen. Toch zal de vloek over het nageslacht van Cham een minderwaardigheid in geestesgaven en lichamelijke gesteldheid, in het algemeen genomen, niet uitgesloten hebben, wat dan ook in de zwarte huidskleur mede uitkomen kan.

Wat echter nog nader de verschillende mensenrassen aanbelangt heeft de hedendaagse wetenschap nog geen afdoende oplossing kunnen verschaffen over het ontstaan van de grote verscheidenheid, die er is tussen de volkeren en mensenrassen. Sommigen onderscheiden een Europide hoofdstam met vele onderverdelingen, een Negride hoofdstam, en een Mcngolide hoofdstam, met wederkerige overgangen van de een naar de ander.

Anderen gewagen van Indo-Germanen, waartoe dan gerekend worden Germanen, Romanen, Grieken, Perzen; Hindoe's, Hamieten, zoals Egyptenaren. Berbers; Semieten, als Joden en Arabieren, tegenover de nazaten van Cham. Men kan hieruit goed genoeg zien, dat men maar rondtast. Toch kan men ook duidelijk zien, dat een indeling in drie hoofdstammen en drie grote mensenrassen onmiskenbaar verband houdt met de drie zonen van Noach, zoals ze ook al wat het verschil in taal aanbelangt in verband staan met de verstoring van de torenbouw en de spraakverwarring daarbij van Babel. Ook dient wel in aanmerking genomen te worden het sedert die tijd uitsterven van bepaalde gedeelten van de hoofdrassen, het onderling vermengen en overgaan of opgelost worden in een ander ras, in de loop der tijden.

De Moren of Etiopiers hebben geen zwarte, maar donkere, bronskleurige huidskleur, en zouden dus daarnaar gerekend niet tot de nazaten van Cham behoren. Toch worden ze in de volkerentafel in Gen. 10 er onder begrepen. Er kunnen echter in de loop der tijden door vermenging of uitsterven van bepaalde stammen, overgangen zijn ontstaan.

In de Schrift is sprake van dit volk, bijv. in Ps. 68: 15 (berijmd) waar de dichter zingt: Egypte zal met Moorenland tot God verheffen hart en hand, Den God van onze vaadren. In Jes. 18 is sprake van de bekering van het Moorenvolk tot God. Jer. 13 : 23 wijst op de donkere huidskleur van de Moorman. Ebedmelech, de Moorman, was het middel in de hand Gods om Jeremia uit de kuil te verlossen, Jer. 38 : 7 v.v. De kamerling van koningin Candacé behoorde ook tot dit volk. Hand. 8: 27.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 juni 1956

De Wachter Sions | 4 Pagina's

VRAGEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 juni 1956

De Wachter Sions | 4 Pagina's