VRAGEN.

32. Waarom heeft de Heere hen dan ver* anderlijk goed geschapen?

Omdat het Hem zo beliefd heeft, en voorts kunnen deze redenen gelden:

1. Absoluut onveranderlijk is God alleen, wat dus nooit op het schepsel kan over* gedragen worden.

2. Het niet*meer*kunnen*zondigen kon het redelijk schepsel pas aan het einde van de weg geschonken worden.

3. Zo moest ook uitkomen, wat de vrije wil des mensen eerst vermocht, en vervolgens de genade Gods en het oordeel der gerech* tigheid.

33. Maar God had toch de zonde kunnen beletten?

God was daartoe niet verplicht, omdat Hij niemand onderworpen, noch ook iets schul* dig is, Rom. 11, ..33, 34, 35.

34. Heeft God Zijn genade niet aan Adam en Eva onttrokken? !

Neen, want dat is pas geschied op de zon* de als straf. Ook zou God dan de oorzaak van de val geweest zijn. Gods besluit stel* de wel vast, dat Adam vallen zou, maar het dwong Adam inwendig niet. Hij zondigde geheel vrijwillig, terwijl hij van Gods be* sluit niet afwist.

35. Lag de val alleen in Gods voorweten* schap?

Neen, zij is geschied naar Gods souverein besluit, en niet volgens" Zijn voorweten* schap alleen. God heeft de zonde niet lijde* lijk toegelaten, doch haar gewild, hoewel HiJ ze haat, opdat Hij zich in gerechtigheid en barmhartigheid zou verheerlijken, Rom. 9, 20*23. Dé mens moest vallen krachtens Gods besluit, evenals de verworpen engelen. 36. Maakt dat God niet tot epn Auteur van de zonde?

Neen, want Hij heeft wel besloten haar daadwerkelijk toe te laten, maar niet haar te werken of teweeg te brengen.

37. Is de mens dan zowel noodzakelijk als door eigen schuld gevallen?

Ja, want al voerde de mens door zelfverant* woordelijk handelen, noodzakelijk Gods raad uit, hij deed dit niettemin door, ge* heel eigener beweging, moedwillig Gods gebod, de enige regel voor zijn doen, te overtreden. Hij is noch door God, noch door satan, die alleen maar aanradend ver* zoeken ikion, noch door enige andere om* staindigheid buiten zich, gedwongen, doch door eigen schuld gevallen.

38. Waarin bestond de voorzienigheid Gods ten opzichte van de val?

In een daadwerkelijke toelating, die be* stond in de onthouding van Zijn medewer* king en genade om staande te blijven, en in de regerende besturing van de val tot de Gode verheerlijkende einden er van.

39. Waarin bestond de zonde van Adam en Eva?

In de overtreding van het gebod Gods.idat zij gegeten hebben van de vrucht van de verboden boom, Gen. 2, 16, 17.

40. Was dat nu zo'n grote zonde, te eten van die boomvrucht?

Ja, want het was een zonde van ongehoor* zaamheid jegens God, Gen. 3, 17; Rom. 5- 19. Het was wederspannigheid, die een zon* de is ider toverij, en een wederstreven, dat afgoderij en beeldendienst wordt genoemid in de Schrift, 1 Sam. 15, 23.

41. Waaruit blijkt de zwaarte van de zon* de nog meer?

Als men ziet: \\.. Op de genoegzame krach* ten, die geschonken waren om te kunnen blijven staan.

2. Op de Igeringheid van het gebod, zo ge* makkelijk na tö'komen.

3. Op de zo overvloedig geschonken be* welda!diging van ; de Schepper.

4. Op de grote vloeken en zegeningen, die aan het gebod waren vastgenïaakt.

5. Op het'Gode onterende van de daad zelf.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen