Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

UIT MESECH.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT MESECH.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Aan mijn geliefde Vriend in de landstreek .der Jordaan

Geliefde Vriend I

Tot nog Vtoe heeft Diavid steeds over zich* zelf gesproken in de 119e Psialm. Nu ech* ter spreekt hii in bet algemeen, ^s hii zegt in het 165e vers: Die Uwe wet be* minnen hebben grote vrede, en zij heb* ben geen aanstoot. Wat hij in deze van zichzelf kon getuigen, gold ook voor an* deren, daar door .^llen idie de wet des Heeren in waarheid mogen beminnen, groi* te vrede zal worden gevonden. David spreekt dus over een beminnen van Gods wet. Daartoe moet de liefde Gods in het hart ziin uitgestort. We beminnen de wet Gods van nature niet. Het bedenken des vleses is viiandschap tegen God; het on* derwerpt zichl > de wet Gods niet, , want het kan ook niet, volgens Rom. 8:7. De wet is een afdruksel van de Goddeliike volmaakt* heid. Maar nu alleen door de vernieuwing naar Gods Beeld, kriigt de mens weer liefde tot Gods volmaakte deugiden. Vandaar kriigt hii ook liefde tot Gods wet. Daar* om zal de vrucht het openbaren, of ooit de liefde Gods in het hart is uitgestort ge* worden. Van stonde af aan komt er dan liefde tot Gods wet. Dat zal in hanldel en wandel gezien worden. Och vrienld, het is dan ook zo'n belangriik pumt dat hier door de dichter wordt aangeraakt. Diie nooit enige afdruk van de volmaaktheid Gods in ziin ziel gekregen heeft, zal het in de vrucht ook openbaren dat hii de ware lief* de tot Gods wet niet kent. Hii is nog nooit in aanraking met dat Goddeliike Wezen gekomen. Hii mist de vernieuwing naar Gods Beeld; ide wet Gods is niet infee* schreven geworden in ziin hart. Nu kan hii wel denken dat hii Gods wet bemint, maar hii is aan het tegendeel nooit ontdekt ge* worden. En zo zal er nu wat godsdienst wegvallen en zullen er wat bekeerde men»» sen bii' de dood ontnuchterd worden, daar men zich wel in kan beeldeh heel wat te bezitten, maar waar het ter zaligheid niet op aankomt wordt gemist.

De boom zal dan ook aan ziin vrucht gekend worden- En och het is zo gauw te bemerken, of er ooit rechte indrukken van de hoogheid, de maiesteit, de heiligheid en de volmaaktheid Gods in de ziel gekoK men ziin. Neem me niet kwaliik vrienld. maar dan ziin er toch maar zo weinig waar* bii men dat bespeuren kan. En daarom kan ik het van velen zo slecht overnemen, . Dierbare beloften kriigt men wel en over de Heeref Jezus weet men dadeliik te pra* ten, maar over de wet spreekt men niet. Maar daarom' hoort men ook niets uit de ontdekking. Waar God met Ziin wet komt, komt de viiandschap van het verdorven vlees openbaar. Daarom zegt de apostel : maar als het gebod gekomen is, zo is de zonde lev^d geworden, doch ik ben ge* storven. Zo gauw als God Ziin wet gaat inschriiven in het hart, wordt de zonidaar gewaar, dat de macht van het verdorven vlees in bittere viiandschap daartegen op* riist. Daar heeft hii nooit erg in gehad, maar dat kwam omdat er geen wet in zijn ziel tegenover gesteld werd, want hii leefde zonder de wet. Maar waar de wet woddt ingeschreven in de ziel, daar ontb-ranidt van stonde af aan de strijd, een striid die door bliift gaan tot het einde van het leven toe. En hoe komt dat nu? Wel, nu moet ge er even goed op letten, dat de persoon des uitverkorenen wordt wedergeboren en ver* nieuwd. Ik dan (dat is ide persoonliikheid') doe de zonden nu niet meer, zegt de apos* tel. Maar nu bliiven in de uitverkorenen na de wedergeboorte 'de overgebleven zon* den. Waar de persoon die vernieuwd is zich nu gaat begeven tot het betrachten van Gods wet, daar komt hij met de macht van het verdoxven vlees in conflict. En dan moet hii menigmaal ervaren dat er in hem geen kracht is tegen zulk een grote nienigte. Welke beroeringen kunnen er nu niet in de ziel komen. In het leven van de ware heiligmaking blijft dat Gods kerk niet onbekend.

En toch zegt nu de dichter, dat zii die Gods wet beminnen, grote vrede hebben. Door het woord vrede hebben we' hier te verstaan, allerlei' heil, zegen en voorspoed, en datin het lichameliike zowel als in het geesteliike. In het houden van Gods ge* boden is groot loon. Zó kan David het in tegenstelliiig van de goddelozen, van de rechtvaardigen getuigen dat ze in het be* minnen van Gods wet grote vrede hebben. Maar het is een vrede des gemoeds waarop de dichter' in het biizonder het oog heeft De dichter heeft dan allereerst het oog op de uitwendige betrachting van Gods ge* boden, die de mens dienaangaande vam een beschuldigende consciëntie bevriiddoet bliiven. Bii degenen die in de zonde leven, is het net andersom, want de goddelozen hebben gene vrede, zegt mijn God. En toch is de ziel van Gods volk vanwege de waar* nejning van de macht der inwonende zon* den menigmaal niet anders dan een zee van beroering. En op de vrede der ziel heeft dé dichter toch in het biizonlder het OOS'- Ja, hii spreekt daarvan als leen grote vrede. Die ziel mag dus ©en grote vrede smaken. Maar dan had David zeker niet veel last van het verdorven vlees? Och, we hebben dienaangaande al klachten genoeg van hem gehoord. Maar de vrede waar de dichter van spreekt, is een vrede (idie de ziel mag smaken, waar alle wettische banden weer eens even mogen breken. We lezen in Psalm 85, dat God tot Ziin volk en tot Ziin gunstgenoten van vrede spreken zal, mits zii maar niet weder tot dwaasheid ke* ren. Och vriend, niet de waamieming van

de macht der overgebleven zanden berooft me van de vrede, mits ik daaraan vanzelf geen voed geef, maar wel die wettische vro; » me woelingen waardoor ik altijd nog enige vrucht ten leven in mezelf bliif zoeken. Hoe mocht David dan toch in de praktijk, de Evangelische heiligmaking recht verstaan Hier vond hij grote vrede waar hij in de dankbaarheid de wet mocht terugvinden als een door Christus vervulde wet, jdie nu een regel des levens in de weg der heilig* making wordt, maar dan om die in de kracht van Christus door de bediening des Geestes te betrachten. Die zo die wet be# minnen hebben grote vrede. Och wat voel ik me" dan toch bij David' ver wegzinken. Nochtans worden de ogenblikken gekend, dat men het met David zal mogen getuigen: Die Uwe wet beminnen, hebben grote vre^» de. Dan wordt er toch leen bljidschap in gesmaakt, die de wereld niet kent. Maar deze tekst tekent ook zo het gehele leven van Gods volk in tegenstelling van de na* tuurlijke mensj en van de arm© dwaze we* reldling. Dan, geldt het toch ten ^allen tijde dat zij die Gods wet beminnen, grote vre* de hebben. Hoie geheel anders is dan toch dat leven dan van de miefns die God niet kent. Och vriend, wat de ziel dan ook moet aftobben en zuchten, en welke be* roeringen ze menigmaal onderworpen is, maar ze zou toch met het leven van de wereldse mens niet over willen steken, want ze ziet er toch de armoede van- Dan kan men toch getuigen, meer vreugde in zijn hart gevonden te hebben dan ten tijde dat hun koren en most vermenigvuldigd zijn geworden. De vrede waarover de dichter hier spreekt, , geeft dan ook te kennen een bevredigdheid. En die bevredigdheid kent de wereldling niet. O, wat is die arm, daar toch al waar hij het in zoekt, hem geen be* vrediging kan geven. Hij heeft nooit ge* noeg. Hij kent niet anders dan dit aardse leven en dit aardse slijk. Maar alleen in Gods wet is ware vrede voor het gemoed te vinden.' Dan heeft men de ijdelheid en de vergankelijkheid van dit aardse leven leren zien.' Wat is de mens arm, doodarm die het daarin zoekt en niet anders heeft. Maar die Uwe wet beminnen, hebben gro* te vrede, ' en zij hebben geen aanstoot. Zij hebben dus ook geen aanstoot. Allereerst geven zij geen aanstoot, al nemen velen ook aanstoot aan hun leven en wandel. Neen, die Godsi wet beminnen, begeren geen er* gernis te geven, maar hoewel ze niemand ook maar iets in de weg leggen, zo is men toch aan hen geërgerd. Maar zij vinden ook geen aanstoot, gelijk de mens die zoveel vindt, die van dat beminnen van Gods wet niets kent. Het wil zeggen dat deze vrede niet te verstoren is door zoveel dingen als waarmede het geluk van de arme wereldling verstoord wordt.' Daarom is het een grote vrede die| ze smaken in het beminnen van Gods wet. Och vriend, al zou ik me niet graag met David ook maar enigszins gelijk willen stellen, zo geloof ik toch dat ik van die vrede wat heb leren kennen. Dan mag men dat toch wel eens van harte met de dichter instemmen:

Zii zullen. Heer, vreed' hebben , en stilheid, Die van' harten Uw geboden beminnen. En niet struikelen in de tegenheid.

Maar vriend ik moet het er weer bij laten. Ontvang de hartelijke groeten van

Uw liefhebbendel vriend in Mesech.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 maart 1957

De Wachter Sions | 4 Pagina's

UIT MESECH.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 maart 1957

De Wachter Sions | 4 Pagina's