Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE KENBRON DER ELLENDE.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE KENBRON DER ELLENDE.

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Zondag 3)

Nu wordt dan hier gevraagd, waaruit weet de mens nu, dat hij een zo grote zondaar is. Weet hij dat uit zijn eigen of komt ze elders vandaan. Zeker niet uit zijn eigen, want het hart der zotten roept dwaasheid uit, zoals de Spreuken dichter bekent in Spr. 12:23. En de mens is in dit opzicht als een blinde, die naar de wand tast, en gelijk die geen ogen heeft, van verre niet ziende, 2 Petr. 1:9. Wel is er nog de natuurlijke godskennis, ook zelfs bij de heidenen, de natuurlijke consciƫntie, maar die geven niet de ware geestelijke Godskennis, noch de rechte zelfken nis, ter zaligheid noodzakelijk. Niettemin stelt die natuurlijke Godskennis ook de heiden schuldig, zodat niemand als hij straks in het gericht zal moeten komen, zal kunnen zeggen: Ik heb het niet geweten. Want de Heere komt elk mensenkind onderwijzen, dat hij schuldig is voor Zijn heilig aangezicht, hetzij dan door het licht der natuur, of door het licht der heilige Schrift, zodat, niemand ooit te verontschuldigen zal zijn. Maar inzonderheid geldt de vraag hier toch degene, aan wie de Heere Zijn heilige Wet geopenbaard heeft, en die leeft onder de middelen der genade in Christus. En zo komen we nu tot de vraag, wat toch te verstaan is onder de Wet Gods. En dan is het antwoord: De Wet Gods is de uitdrukking van Gods eigen heiligheid, van het heilige recht des Heeren, dat Hij heeft over de mens als zedelijk schepsel, geschapen naar Zijn evenbeeld. Want zie. God is de grote Eigenaar van alles, wat er is. Hij heeft alles tevoorschijn geroepen door de schepping uit het niet. Nu geldt het al onweersprekelijk, dat, als iemand uit het gewone menselijke leven een stuk hout zich aanschaft als zijn persoonlijk eigendom, en hij maakt er verder iets van, dan is dat werkstuk, dat er uit is ontstaan, dat gewrocht van zijn arbeid, ook zijn eigen eigendom. Want hij heeft het gemaakt uit een stof die al van hemzelf was. Zo geldt het dan als een regel uit het dagelijkse leven, dat hij daar het eigendomsrecht op heeft. Maar zo nu immers, is het ook bij God. Hij is de grote Schepper van alles, wat geschapen is. Krachtens Zijn Goddelijk almachtige scheppingshand is Hij dus de grote Eigenaar, ook van alle mensen, die er zijn op de aardbodem. Maar nu is het ook zo dat God de mens niet alleen geschapen heeft tot een wezen, maar hem bovendien geschapen heeft naar Zijn beeld. Dat wil zeggen, dat Hij de mens zo geschapen heeft, dat hij een redelijk-zedelijk schep, sel was, begaafd met verstand en wil, en voorzien van een heilige natuur, vatbaar voor openbaring Gods en kennis van de Allerhoogste. En zo is dan de mens tegelijk met zijn schepping naar Gods beeld, ook de zedewet ingeschapen, de wet der liefde.

Maar zo, in die weg stond God dan ook met de schepping naar Zijn evenbeeld oneindig hoog boven de mens, en dat niet alleen als Schepper, maar ook tegelijk als Wetgever. En zo heeft God als de Opperste Wetgever die wet der liefde oorspronkelijk in het paradijs in Adams hart ingeschapen. En daarin lag tegelijk ook ingesloten de volzalige band aan God met de bindende eis, dat Adam met Eva nu ook God zouden liefhebben en dienen volgens de heilige eis van die zedewet.

En straks wordt die Wet in het werkverbond ingevoegd en gekoppeld aan het proefgebod, zodat die heilige eis van de zedewet der liefde zich in Adam uitstrekte over alle mensen, met de bedreiging van de dood als Adam overtrad.

Dat ging nu alles goed, zolang Adam en Eva in de staat der rechtheid stonden.

Want toen dachten ze er alleen aan om God lief te) hebben uit een rein hart. Toen was het doen van die heilige Wet de lust en de keuze van hart en leven, de liefde van de ziel en het innige zielsvermaak om God er door groot te maken en te verheerlijken. Maar toen is die val gekomen, en door die droeve val zijn alle mensen verbondsbrekers, wetsbrekers geworden- Maar toch is God ook na de val niet van Zijn heilig recht verstoken geworden.

Neen, Hij is ook na de val volstrekt Wetgever gebleven en een Oordeler der gedachten en overleggingen des harten, ja van de ganse levensopenbaring des mensen- Al kan, noch wil de mens van nature die Wet niet meer houden, toch blijft ze hoog boven de mens staan, en blijft die heilige eis van God lief te hebben boven alles en de naaste als zichzelf hem vasthouden. O ja, en dat zal zo wezen tot in alle eeuwigheid. Daar zal dezelfde Wet de zalige regel zijn van het leven van Gods volk ook daarboven in het hemelse Jeruzalem. Al is het dat ze in de hemel opgenomen zullen zijn, zullen ze toch niet boven die Wet uitkomen. Want die Wet is de uitdrukking van het heilige recht Gods, dat is de uitdrukking van de heiligheid van God als de Allerhoogste zelf.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 juni 1961

De Wachter Sions | 4 Pagina's

DE KENBRON DER ELLENDE.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 juni 1961

De Wachter Sions | 4 Pagina's