Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HOREN EN WAKEN.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOREN EN WAKEN.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Welgelukzalig is de mens, die naar Mij hoort, dagelijks wakende aan Mijne poorten, •waarnemende de posten Mijner deuren.

Spreuken 8:34.

In de rede van de opperste Wijsheid, die we in Spreuken 8 beluisteren, sluit het ene zeer gepast aan op het andere. De opperste Wijsheid heeft ze geliikzalig genoemd, die Hare wegen bewaren Om die wegen te bewaren, is het nodig dat men onder de tucht van de opperste Wijsheid wordt gebracht. Die tucht moet men horen en niet verwerpen, zoals het vorige vers ons heeft gezegd. En nu volgt daarop een vernieuwde zaligspreking voor degenen die naar de opperste Wijsheid horen. Welgelukzalig is de mens, zegt Zij, die naar Mij hoort, dagelijks wakende aan Mijne poorten, waarnemende de posten Mijner deiuren.

De opperste Wijsheid heeft dus poorten en deuren. Zij heeft dus een huis, want tot een huis behoren poorten en deuren. Het volgende hoofdstuk begint dan ook met te zeggen: De opperste Wijsheid heeft Haar huis gebouwd. Door de poorten en de deuren nu komt men in het huis. Maar in dat huis zijn ook binnenste kameren. En de opperste Wijsheid wil Hare kinderen leiden tot in de binnenste kamers. Maar daartoe is allereerst nodig, dat er horen is naar de stem en de raad van de opperste Wijsheid.

Er wordt daarom hier ook niet alleen gesproken over een horen naar de opperste Wijsheid, maar ook over een dagelijks waken aan Hare poorten. Zoals onze kanttekenaren zeggen, is dit een gelijkenis, geno'men van de naarstige studenten, die altijd omtrent de leerplaats hunner leraars zijn, óf van de verzoekers, die het uitgaan der raadsheren en advokaten vlijtiglijk waarnemen, óf van de deurwachters des tempels, die stedevast hun werk moesten gadeslaan. Om het nog duidelijker te zeggen: Hier wordt het beeld gebruikt van iemand die voor zijn aanhangige zaak bij het recht zich om raad en voorspraak wendt tot een advokaat en daartoe tijdig aan zijn deur is om hem op te wachten. Welnu, de opperste Wijsheid wil ook raad geven.

Raad en het Wezen zijn Mijne, zo heeft Zij gezegd, Christus is de Voorspraak der Zijnen bij de Vader.

Johannes zegt ons in zijn zendbrief:

En indien iemand gezondigd heeft, wij hebben een Voorspraak bij de Vader, Jezus Christus, de Rechtvaardige, Hoe eigenaardig is deze spreekwijze van de apostel Johannes! Indien iemand gezondigd heeft! Wie is er die niet zondigt?

En toch zondigen alle mensen niet; tenminste niet zoals de apostel dat bedoelt. De vrome Joden en de eigengerechtige Farizeërs zondigen niet. Zij zijn in hun eigen ogen rechtvaardig. De Antinomianen zondigen ook niet. We hebben dat bij de overdenking van het vorige vers gehoord. Zij beschouwen de zonden niet als zonden. Maar geheel anders is het bij degenen die naar de raad van de opperste Wijsheid horen. Zij hebben wel gezondigd. Daarom hebben zij een Voorspraak nodig. Maar Christus is geen Voorspraak voor degenen die in de zonden hun vermaak blijven vinden en daarin doorgaan. Dit is het kenmerkende van degenen die gezondigd hebben, dat zij de zonden niet meer kunnen doen, omdat de zonden hun waarlijk tot zonden worden. Daarom zegt de apostel Johannes: Mijne kinderkens, ik schrijf u deze dingen, opdat gij niet zondigt. En laat er dan op volgen: En indien iemand gezondigd heeft, wij hebben een Voorspraak bij de Vader. Christus is een Voorspraak voor de in waarheid berouwhebbende en boetvaardige zondaar. En als die nu naar Hem hoort en gemeenschap aan Hem krijgt, zal hij de zonden niet meer met vermaak kunnen doen. Zeker zal hij nooit de zonden hier te boven lomnen komen. Maar hij zal niet meer kunnen zondigen met voorbedachte rade en aanho.udendheid, zoals de Antinomianen de zonden bedrijven.

De opperste Wijsheid, Die de Voorspraak wil zijn voor degenen die naar Haar horen, maant in Haar redenen tegelijk zeer liefelijk van de zonden af. Daarom zegt Zij, dat die mens w/^lgelukzalig is, die naar Haar hoort. Maar die mens heeft de opperste Wijsheid tegelijk gedurig nodig als Voorspraak. Daarom is die mens tegelijk wakende aan Hare poorten. Christus wil in een weg van een gediu-ige geestelijke strijd tegen de zonden betonen dat Hij de Voorspraak der Zijnen is als zij gezondigd hebben. We moeten niet denken, dat wij profijt zullen kunnen trekken uit Christus' priesterlijke bediening, als wij Hem niet evenzeer van node hebben in Zijn profetische bediening.

De Antinomianen beroemen zich in Christus' priesterlijke bediening.

Als Priester immers wil Hij onze Voorspraak bij de Vader zijn, als wij gezondigd hebben? Maar naar Zijn profetisch onderwijs waarin Hij afmaant van het pad der zonde luistert de Antinomiaan niet.

We kunnen aan dit stuk niet genoeg onze aandacht geven in de tijd van diep verval waarin wij leven. De put des afgronds is opengegaan, en nu openbaren zich hoe langer hoe meer allerlei geesten die niet uit God zijn. Maar aan de vruchten zal men ze kunnen kennen. Ze weten niets van het dagelijks waken aan de poorten van de opperste Wijsheid.

Er wordt wat bedekt met een dekmantel van schijnbare Godzaligheid! Steeds weer komen er ergerlijke zonden openbaar. Maar men v> ^eet dat wel te vergoelijken, door al die afwijkingen aan de natuur en het vlees toe te schrijven.

Men moet dan toch maar geloven dat het lieve kinderen en knechten Gods zijn.

Maar Gods Woord sluit ze allen buiten het Koninkrijk der hemelen, die een ontuchtig en ergerlijk leven leiden. Zij zijn niet dagelijks wakende aan de poorten van de opperste V/ijsheid. En als dat niet verandert, komen ze zeker niet in het huis.

De opperste Wijsheid vermaant Haar kinderen tot een waken en bidden te allen tijd. En die zijn welgelukzalig, die zo waken mogen. Het niet op de wacht staan, doet ons gedurig openliggen voor het vallen in allerlei zonden. En zeker Gods kinderen zijn ook altijd lang niet wakende. Daarom raken ze in de verzoekingen van de vorst der duisternis verstrikt. En het kan daarin zelfs zeer ver met hen gaan. We hebben daar de voorbeelden wel van in Gods Woord. Maar de opperste Wijsheid zal de tucht gebruiken om ze terecht te brengen. En als er niet eerst een luisteren zal komen naar de raad die de opperste Wijsheid geeft in Haar profetische bediening, zodat er dus waarlijk een breken met de zonden komt, zal men nooit het profijt kunnen trekken uit Haar priesterlijke bediening, waarin Zij als Voorspraak Haar werk doet voor degenen die gezondigd hebben. Zo leidt Zij ons in de weg der waarachtige heiligmaking die ons ten leven zal zijn. Een andere weg tot het leven is er niet. Daarom: Welgelukzalig is de mens, die naar Mij hoort, dagelijks wakende aan Mijne poorten, waarnemende de posten Mijner deuren. Hard is deze rede voor de eigengerechtige Farizeër en voor de goddeloze Antinomiaan. Maar tevens is deze rede zeer liefelijk en vertroostend voor degenen die in die zware en smartelijke strijd tegen de zonden door Gods genade gewikkeld worden. Die worden onder strenge tucht gehouden.

Het moet een dagelijks waken worden aan de poorten van de opperste Wijsheid. Maar zij zullen op een troostrijke» wijze ervaren, dat de opperste Wijsheid ook gedurig Haar werk voor hen doet in die gezegende voorbede waarin niet alleen gedurige verzoening wordt aangebracht, maar ook de bewaring ligt gewaarborgd voor degenen die dagelijks waken aan die poorten. In deze weg wil de opperste Wijsheid Haar kinderen het ware leven doen vinden, zoals het vorige vers ons nog nader zal doen horen.

Dit is de weg tot de binnenste kameren van de opperste Wijdieid. Daar zal Zij Haar liefhebbers ontiialen op allerlei begeerlijk goed. Dat kan de wereld niet geven, en dat is in de weg der zonden niet te vinden. We klagen veel over geestelijke duisternissen, maar we zijn er over het algemeen nog grote bekeerde en diep geoefende mensen mee.

En waarlijk. God wil Zijn volk in duisternissen beproeven, of het dan nog in de weg Zijner instellingen zal wandelen en naar Zijn geboden zich zal gedragen. Zo beproeft Hij ze als aan de wateren van Meriba. En die is het die de Heere vreest, die als hij in duisternis is gezeten, dan nog hoort naar de stem Zijns Knechts. En die stem Zijns Knechts is de rede van de opperste Wijsheid.

En dit horen naar die stem zal zeker niet beschamen. Dan zal het niet altijd duisternis blijven. God is geen land van uiterste duisternis, noch een dorre woestijn. We hebben ons te houden aan Gods Woord, dat ons zegt dat dat volk welgelukzalig is, hetwelk het geklank kent.

Zij zullen in het licht van Zijn aanschijn wandelen. Zij zuUen zich de ganse dag verheugen in Zijn Naam en door Zijn gerechtigheid verhoogd worden. Dat is Gods Woord. En hier zegt ons de opper-

ste Wijsheid, dat zij welgelukzalig zijn, die naar Haar horen, dagelijks wakende aan Haar poorten, waarnemende de posten Harer deuren.

V.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 augustus 1961

De Wachter Sions | 4 Pagina's

HOREN EN WAKEN.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 augustus 1961

De Wachter Sions | 4 Pagina's