Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE VERHORING DES GEBEDS.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE VERHORING DES GEBEDS.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

En zo wat wij bidden, ontvangen wij van Hem, dewijl wij Zijn geboden bewaren en doen hetgeen behagelijk is voor Hem.

1 Joh. 3 : 22.

Waar het vorige versi ons wees op een vrijmoedig naderen tot God in het gebed, spreekt deze tekst nu over de verhoring des gebeds. Maar beide, het vrijmoedig naderen tot God in het gebed en de verhoring des gebeds, zijn verbonden aan het betrachten van Gods geboden. Alleen als ons hart ons niet behoeft te veroordelen, hebben wij vrijmoedigheid tot God. Maar dan ook kunnen wij verwachten, dat wij zullen ontvangen van Hem hetgeen waarom wij bidden.

Zeer vertroostend is deze waarheid voor degenen die in oprechtheid voor Gods aangezicht mogen wandelen. Het gebed is voor hen de ademtocht der ziel onder alle verdrukkingen die zij onderworpen zijn en onder al het onrecht dat hen wordt aangedaan. God weet hoe hun weg en hoe hun wandel is. Hij weet waar het hen om is te doen, O, hoe kan die alwetendheid Gods hen troosten! Wat voor mensen verborgen is, is voor Hem naakt en geopenbaard. Daaroim kunneni ze dikwijls bij geen mens meer terecht met hun zorgen, noden en behoeften. Voor het oog der mensen hebben zij het recht niet aan hun kant. Maar God weet alle dingen. Waar moeten ze dan anders heen? Dag en nacht zuchten en kermen ze soms tot God in die voor het vlees zo diepe en smartelijke wegen waarin Zijn aanbiddelijke voorzienigheid hen leidt. Ze worden gewaar, dat dit de enige weg is die hun overblijft. De nood der ziel dringt hen tot het gebed. En dat ook juist, omdat ze nergens anders heenkunnen. O, hoe zorgt de Heere er voor, dat alleen die weg maar overblijft voor de ziel! En toch schijnt het, alsof Hij ze niet verhoort en alsof dus al hun bidden en roepen tevergeefs is. Zo moeten ze in die weg ook weer leren, dat God Zich niet ontfermt om het gebed, maar op het gebed. In het gebedsleven doet de Heere het ook altijd weer zo aan een einde komen: Eigen waardigheid moet wegvallen in het gebed. Eigen werk komt niet in aanmerking als grorid der ge^ bedsverhoring. Alles waarmee men zichzelf bedoelt, moet men uit het oog leren verliezen. Dan gaat God slechts Zijn eigen werk bekronen. Als men niet meer bidden kan, komt de Geest de zwakheden Zijns volks te hulp en gaat Hij in de ziel bidden met onuitsprekehjke verzuchtingen. Al schijnt het dan dat God niet hoort en zeker niet verhoort, kan de ziel niet aflaten Zijn troon te bestormen. En dat ook omdat God hier aleen maar uitkomst geven kan. Hier kunnen mensen niet meer helpen. Als de Heere niet helpt, zinkt men straks in de ellende weg. En kan de Heere öan niet rechtvaardig in de ellende laten Wegzinken? O ja, daar wordt die ziel wel van overtuigd. Neen, nooit kan de Heere Verhoring schenken oim iets dat in de mens !s. Altijd maar weer werkt de Heere het öaar dan ook op aan, dat men Hem toe moet vallen in Zijn recht, ook als Hij niet verlicort. Maar daarbij, weet de ziel ook bij ervaring, dat de Heere Zijn volk ook in 2ulke duistere wegen der voorzienigheid kan leiden, als Hij bijvoorbeeld met Zijn oordelen door gaat trekken, zodat die niet meer af te keren zijn en daarin geldt: Al stonden Mozes en Samuel voor Mijn aangezicht, zo zou toch Mijn ziel met dit volk niet wezen. Echter zal het dan toch nog gelden, dat zij door hun gerechtigheid hun ziel zullen bevrijden. Het oordeel zal wederkeren tot de gerechtigheid, en alle oprechten van hart zullen hetzelve navolgen.

En zo wat wij bidden, ontvangen wij van Hem, zo zegt de apostel hier, dewijl wij Zijn geboden bewaren en doen hetgeen behagelijk is voor Hem. Steeds maar weer wijst de apostel ons op die noodzakelijke betrachting van Gods geboden. Het volgende verg zal ons zeggen, dat dit Zijn gebod is, dat wij geloven in de Naam Zijns Zoons Jezus Christus, en elkander liefhebben. De Wet wordt betracht in de gemeenschap met Christus, als vrucht van de geloofsinplanting in Hem. Dat is die Wet die liefde tot God en de naasten eist. Nooit zullen we een ware vrijmoedigheid kunnen vinden in het naderen tot God, als* Zijn eer niet boven alles bedoeld wordt en het heil van de naasten niet ^gezocht wordt. Het ware gebed geschieat in onderwerping aan Gods wil, aan de val des besluits, maar ook aan de wil des gebods. Het is waar, dat er zoveel nevenbedoelingen altijd bij de mens te vinden zijn. De Heere wil die ook Zijn volk ontdekken. Maar hier wil Hij ook doen onderscheiden tussen de oude en de nieuwe mens. En zo kan men het toch weten in een zekere zaak, dat al is het dat de oude mens nooit anders dan zichzelf bedoelt, de nieuwe mens zich toch in Gods Wet zoekt te vermaken. In het betrachten van Gods geboden openbaart zich het afsterven van de oude mens en de opstanding van de nieuwe mens. Hoe hebben de apostelen in hun zendbrieven toch steeds op de noodzakelijkheid van die w^are heiligïhaking gewezen.

Hoe droevig is het, als een begenadigd mens niet anders dan loromme wegen weet te bewandelen. Dan ligt het in al zijn handelingen er dik boven op, dat hij zichzelf zoekt en bedoelt. De vreze Gods wordt dan gemist en de twistingen Gods blijven niet uit. Men zal de Heere nimmer meekrijgen in een kromme weg. Er is in vele gevallen niets meer van te zien, dat er voor een doorn een denneboom en voor een distel een mirteboomi is opgegaan. Men moet zich dan wel afvragen, hoe dit alles met genade gepaard kan gaan. Maar God rekent met Zijn volk hier op aarde af. Zonder heiligmaking zal niemand de Heere kunnen zien. Opmerkelijke voorbeelden zijn ervAn in het leven te aanschouwen, hoe het voor de dag des doods nog zeer bang en benauwd kan worden voor de ziel. Die voorbeelden moeten ons doen vrezen voor de zonden. We hebben met een heilig God te doen, Die zeigt: Wees heilig, want Ik ben heilig! Bunyan zegt in één van zijn werken, dat we er goed mee zijn, als we de dag des doods steeds als onze metgezel met ons meedragen. Dit kan ons voor vele zonden bewaren. Hier ligt de oorzaak, waarom men voor kromme wegen en bedriegelijke handelingen niet terugschrikt, namelijk dat men bekeerd is en altijd leven kan op wat er gebeurd is. Men denkt daarmede straks de dood wel aan te kunnen doen. Maar buiten Christus zal alles wegvallen. Echter zal ook ons leven Christus moeten zijn geweest. Waar er een verborgen gemeenschapsleven is door het geloof met die verheerlijkte Middelaar, daar zal de levende praktijk der Godzaligheid niet ontbreken. Dat is geen ingebeelde gO'dizaligheid waarmede men slechts voor zichzelf ijvert.

De Wet Gods zal de toetssteen moeten zijn, waaraan onze handelingen beproeft kunnen worden. Dat is die Wet die liefde tot God en de naasten eist. Dat is die Wet die alleen in de verloochening van zichzelf betracht kan worden. Dan moeten we iedere keer weer terug. Als David zijn wegen bedacht, heeft hij zijn voeten gekeerd tot Gods getuigenissen. Zijn voeten stonden dus verkeerd. Hij moest terug. Moeten we ook nog wel eens terug? Dan zuUen we ons ook haasten en niet vertragen om Gods geboden te onderhouden.

En in die weg zullen we niet beschaamd worden. En zo wat wij bidden, ontvangen wij van Hem. Menigmaal zeggen ze van binnen, dat al het roepen tot God in die weg tevergeefs is. En toch vindt men vrijmoedigheid tot God, omdat zijn hart hem niet veroordeelt. Welnu, ook de verhoring zal niet uitblijven. Wat wij bidden, ontvangen wij van Hem. Wij ontvangen het van Hem. Dit is dus enkele genade. O welk een voorrecht, om uit genade in de weg van Zijn geboden te mogen wandelen. Dat is eeuwige Goddelijke liefde, daar we uit onszelf tot alle boosheid steeds geneigd zijn. Welgelukzalig zijn dan de oprechten van wandel, die in de Wet des Heeren gaan. Welgelukzalig zijn zij, die Zijn getuigenissen onderhouden, die Hem van ganser harte zoeken. Ook geen onrecht werken, maar wandelen in Zijn wegen.

V.

M.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 januari 1964

De Wachter Sions | 4 Pagina's

DE VERHORING DES GEBEDS.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 januari 1964

De Wachter Sions | 4 Pagina's