Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VELE BENAUWDHEDEN EN KWADEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VELE BENAUWDHEDEN EN KWADEN

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gij, Die mij vele benauwdheden en kwaden hebt doen zien, zult mij weder levend maken, en zult mij weder ophalen uit de afgronden der aarde.

Psalm 71 : 20.

In onze vorige meditatie schonken wij in hoofdzaak even onze aandacht aan het eerste gedeelte van de tekst. Vele benauwdheden en kwaden waren de dichter in zijn leven overkomen. Maar nu in zijn ouderdom bleef het kwaad hem ook nog niet gespaard. In grote benauwdheid schijnt hij thans verkeerd te hebben onder het kwaad dat hem trof, zodat hij in de tekst spreekt over een levendmaken en een ophalen uit de afgronden der aarde.

Naar het gevoelen van sommige verklaarders, zou David de dichter van deze Psalm geweest zijn ten tijde van zijn vlucht voor zijn zoon Absalom. Het blijkt uit de inhoud van deze Psalm in ieder geval wel, dat hij weer door de mensen werd benauwd. In het 4e vers horen we hem immers zeggen: Mijn God, bevrijd mij van de hand des goddelozen, van de hand desgenen die verkeerdelijk handelt, en des opgeblazenen. En in het 10 e en 1 Ie vers zegt hij: Want mijn vijanden spreken van mij, en die op mijn ziel loeren, beraadslagen tezamen, zeggende: God heeft hem verlaten; jaagt na en grijpt hem, want er is geen verlosser.

Ook weten we uit de geschiedenis, dat na de opstand van Absalom Seba de zoon van Bichri tegen hem opstond. En David vreesde dat deze Seba hem meer kwaad zou doen dan Absalom. Tot aan het eind van zijn leven heeft God David alzo vele benauwdheden en kwaden doen zien. In de ouderdom kunnen de benauwdheden en rampen dubbel zwaar vallen. Men mist de lichamelijke weerstand van vroeger om zulke benauwdheden en onheilen te kunnen dragen. Toch geeft God nooit teveel te dragen. Hij legt de mens niet teveel op en laat niet verzocht worden boven vermogen.

De dichter mocht geloven dat God ook thans met de beproeving weer de uitkomst zou schenken. God zou hem weder levend maken en hem weder ophalen uit de afgrond der aarde. Er spreekt een kinderlijk geloofsvertrouwen uit de tekst die we thans overdenken. Dat vertrouwen werd de dichter door God geschonken. De Heere weet de juiste tijd waarop Hij Zijn volk door dat vertrouwen weer over alle onheilen heen doet zien. Bij de dichter geschiedde dat als hij zich als weggezonken zag in de afgronden der aarde. In de lofzang die hij aan het einde van zijn leven heeft gezongen, getuigt hij daar ook van. We horen hem in die lofzang zeggen: Hij zond van de hoogte, Hij nam mij. Hij trok mij op uit grote wateren. Hij verloste mij van mijn sterke vijand, van mijn haters, omdat zij machtiger waren dan ik. En in Psalm 69 zegt hij: Ik ben gezonken in grondeloze modder, waar men niet staan kan, ik ben gekomen in de diepten der wateren en de vloed overstroomt mij.

Dit laatste heeft eigenlijk alleen de Middelaar •Daar kunnen zeggen. En er wordt in die Psalm ook profetisch van Zijn bitter en smartelijk Ujden gesproken. Maar David heeft als een voorbeeld van Christus toch ook met die diepte der wateren kennis gemaakt. Als David er achter niet meer in staan kon, trok God hem op uit die grote wateren. Maar toen de Middelaar in die diepte der wateren terechtkwam, heeft de vloed Hem in werkelijkheid overstroomd.

Hij moest de diepte van de eeuwige Godsver-lating voor de Zijnen doorstaan. Met Hém ging het door de dood heen. Zo zonk Hij weg in, de grondeloze modder, waar Hij niet meer staan kon. Neen, Hij is niet bezweken in Zijn lijden. Als Overwinnaar is Hij de dood ingegaan. Hij wist dat Hij in de dood niet blijven zou. Maar toch heeft Hij niet minder dan de volle toorn Gods voor de Zijnen doordragen.

Och. als men onder al zijn benauwdheden en kwaden daar eens een oog voor ontvangen mag, dan hebben die benauwdheden en kwaden niet zoveel meer te betekenen. Maar men moet er ook weer gedurig voor in benauwdheden en kwaden komen, om daar wat van te zien. De kerk moet gemeenschap krijgen aan een lijdende Middelaar. Men zal in al die benauwdheden en kwaden Zijn voetstappen moeten drukken. En altijd maar weer gebruikt de Heere de tegenheden en de verdrukkingen er toe bij Zijn volk, om het lijden van die Middelaar dierbaar te doen worden voor de ziel. Maar tevens mag de kerk in de benauwdheden ervaren, dat de nu verheerlijkte Middelaar ook een medelijdende Hogepriester is. Hoe krijgt in die weg Zijn voorbede dan ook waarde voor de ziel. Hij gedenkt daarin de Zijnen die nog in deze wereld zijn, aan zovele benauwdheden en kwaden onderworpen. En Ik ben niet meer in de wereld, zo zegt Hij, ïnaar deze zijn in de wereld, en Ik kom tot U, HeiKge Vader, bewaar ze in Uwe Naam, die Gij Mij gegeven hebt, opdat zij één zijn gelijk als Wij.

Zo bidt Hij dus om de bewaring der Zijnen onder al die benauwdheden en kwaden. Maar daaraan is ook hun verlossing verbonden. David mocht het vast geloven, dat die God Die hen uit vele benauwdheden gered had, hem ook nu weer zou uithelpen.

Zo zag hij dus niet alleen terug op vroegere benauwdheden en kwaden, maar ook op vroegere verlossingen. Toen hij zich opmaakte om met Goliath te strijden, mocht hij geloven dat Die hem verlost had van de macht des leeuws en des beers, hem ook zou redden uit de hand van die onbesneden Filistijn.

De apostel horen we zeggen: Die ons uit zo grote nood verlost heeft en nog verlost, op Wie wij hopen, dat Hij ons ook nog verlossen zal. O. als dat vertrouwen op de Heere weer eens in de ziel verrijzen mag, dan kan men slechts beschaamd worden om zijn ongeloof. Wie is de Heere toch altijd niet voor hem geweest! Uit vele benauwdheden en kwaden had de Heere de dichter uitgeholpen. Nooit had hij hem in de ellende doen omkomen. Als de dichter maar weer eens een oog voor die leiding Gods in zijn leven kreeg, dan mocht hij geloven dat die leiding een bewijs van zijn geestelijk kindschap was. Vaderlijk had God hem altijd uitgeholpen. Maar ook getuigde die leiding ervan, dat God regeerde in zijn leven.

De Heere weet er in het leven van Zijn volk wel met Zijn eer uit te komen. Maar Hij doet ze dan toch ook weten, dat die^. Godsregering hun ten goede is. Al het kwaad dat Hij him in dit jammerdal toeschikt, zal Hij hun ten goede keren. Ze komen er gedurig weer uit. En als ze er uit komen, dan komen ze er met God uit. Neen, Hij zal hen niet begeven en Hij zal hen niet verlaten! Dat heeft Hij nog nooit gedaan. De dichter kon zeggen, wat de ganse kerk met hem getuigen kan:

Gij zijt toch mijn Koning van ouder tijd, Die mij wilt en openlijk kunt bewaren. Als mij zware nood hier is wedervaren, Gij hebt mij duizendmaal daarvan bevrijd.

Neen, God zou David in zijn ouderdom ook niet verlaten. Gij, die van Mij gedragen zijt van de buik aan, en opgenomen van de baarmoeder af. En tot de ouderdom toe zal Ik Dezelfde zijn, ja, tot de grijsheid toe zal Ik ulieden dragen. Zou God dan de dichter in zijn ouderdom ook niet weder levend maken? Als bij de oude Jacob zou zijn geest weder levendig worden, bij het aanschouwen van Jezus wagens. Uit de afgronden der aarde zou God hem weder ophalen. God is krachtiglijk bevonden een Hulp in benauwdheden.

Dat ophalen uit de afgronden der aarde, zegt ons dat de Heere altijd maar weer door afgesneden wegen handelt met Zijn kerk. Men kan uit zichzelf niet uit die afgronden der aarde opkomen. Maar de dichter kon zeggen:

Uit het slijk zeer onreine En een afgrond niet kleine, Met kracht Hij mij uittoog.

Dan zal mijn vlees frisser worden dan het was in de jeugd; hij zal tot de dagen zijner jonkheid wederkeren. God vernieuwt de jeugd Zijns volks gelijk als die eens arends. Zo zal Hij Zijn volk in de grijze ouderdom nog groen en fris doen zijn, om te verkondigen dat de Heere recht is; Hij is hun Rotssteen, en in Hem is geen om-echt. Deze God is onze God eeuwig en altoos, Hij zal ons geleiden tot de dood toe. Amen.

V.

M.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 augustus 1965

De Wachter Sions | 4 Pagina's

VELE BENAUWDHEDEN EN KWADEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 augustus 1965

De Wachter Sions | 4 Pagina's