Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

II. DE GROTE ERFGENAAM VAN DAVIDS KROON IN ZIJN KOMST AANGEKONDIGD

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

II. DE GROTE ERFGENAAM VAN DAVIDS KROON IN ZIJN KOMST AANGEKONDIGD

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik zal die kroon omgekeerd, omgekeerd, omgekeerd stellen; ja, zij zal niet zijn, totdat Hij kome. Die daartoe recht heeft en Wien Ik dat geven zal.

Ezechiël 21:27

De beloften Gods zijn dus vervuld geworden. Op Gods tijd werden die vervuld. We lezen in deze tekst: ja, zij zal niet zijn, totdat Hij kome Die daartoe recht heeft.

Er wordt in die tekst dus over een kroonrecht gesproken. Er is er niet één meer geweest uit Davids huis, die zijn recht op de kroon heeft kunnen doen gelden Maar van Christus wordt hier in de tekst gezegd, dat God Hem die kroon geven zou.

Zo wordt Hij in de tekst weer aan ons voorgesteld als die enige Middelaar Gods en der mensen. Niemand buiten Hem heeft er Middelaar kunnen zijn. Wat predikt Kerstfeest ons? Wel, dat geen engel of mens heeft kunnen verlossen. Kerstfeest predikt ons, dat alleen zulk een Middelaar verlossen kon, Die twee naturen had. Het recht moest worden voldaan. En dat recht kon alleen worden voldaan door die Middelaar Wiens komst in het vlees we hier in de tekst vinden aangekondigd. De Middelaar moest waarachtig mens zijn. De mens heeft gezondigd. De mens moet dan ook voor de zonden betalen. In ziel en Hchaam heeft de mens gezondigd. In ziel en lichaam moest dan ook de straf op de zonden worden gedragen. Daarbij betekende het waarachtig-mens-zijn van de Middelaar, dat Hij uit Adam voort moest komen. Zo kon Hem de zonde van Adam als Borg voor de Zijnen worden toegerekend. Maar de Middelaar moest ook rechtvaardig mens zijn. Hij moest zonder zonde zijn. Ook moest Hij waarachtig God zijn. Alleen als mens had Hij nooit dat smartelijke lijden kunnen dragen. Het lijden dat Hij moest ondergaan, was immers niet alleen een lijden naar het hchaam, maar ook naar de ziel. Hij moest de volle toorn Gods tegen de zonden dragen. Hij werd verlaten van Zijn Vader. Nooit had Hij zulk een lijden kunnen doorstaan, als Hij niet waarachtig God geweest was. Kerstfeest predikt ons dus, dat het tot verlossing van de gevallen zondaar noodzakelijk was, dat de Zoon van God mens werd, ons in alles gelijk, uitgenomen de zonde.

Buiten deze Middelaar is er dus geen verlossing. We moeten door Hem verlost worden. Maar daarom iS' het ook zo nodig, dat in ons leven de kroon eens omgekeerd, omgekeerd, omgekeerd wordt. AUes buiten die Middelaar moet ons ontvallen. We moeten de grond verliezen, niet aUeen uit onze gerechtigheden, maar ook uit onze bevindingen. Het drie keer omkeren van de kroon blijft voor Gods volk in dit leven dan ook geen onbekende zaak.

In de weg der overtuiging wordt de kroon reeds omgekeerd. Wij zijn koningen geworden in onze val. Maar Gods eerste werk is dan ook om de mens te ontkronen. Die kroon moet van ons hoofd af, die we ons aangematigd hebben in onze val en bondsbreuk in het paradijs. Daar hgt de oorzaak van de scheiding tussen God en ons, dat we ons aan Zijn gezag niet langer hebben willen onderwerpen. De mens heeft zichzelf de kroon op willen zetten, maar de kroon is juist van hem afgevallen. Hij kan echter nu van nature niet anders meer doen dan naar de kroon grijpen. Elke zonde is niet anders dan opstand tegen de Almachtige.

Men onderwerpt zich de Wet van God niet. Zo wil de mens koning zijn. Hij wil eigen heer en eigen meester zijn. Met Farao vraagt hij: „Wie is de Heere, Wiens stem ik gehoorzamen zou? ”

En niettegenstaande al zijn overtredingen van Gods geboden, leeft hij in de valse zelfinbeelding dat hij geen onrecht doet. Hij is rein in zijn ogen, maar van zijn drek niet gewassen. Hij is een hovaardig schepsel door zijn val geworden. Al heeft hij zich ook door zijn val in de diepste ellende neergestort, zo kan hij toch nooit recht overnemen dat hij zelf de oorzaak van zijn ellende is. Dat is zijn eigengerechtigheid. Hij rechtvaardigt zichzelf en beschuldigt de Almachtige van onrecht. Het zou wel onrechtvaardig zijn, zo beeldt hij zich in, als hij voor eeuwig verloren moest gaan. Hij kan dan ook niet geloven dat de weg die hij bewandelt hem naar de eeuwige rampzaligheid leidt.

Over de ellende van de mens hoort hij dan ook liever maar niet spreken. De rechtvaardigheid Gods moet in de prediking maar niet spreken. De rechtvaardigheid Gods moet in de prediking maar verzwegen worden. Wat het leerstuk van de val betreft, heeft hij vele tegenbedenkingen. En ook met een oppervlakkig roemen over Gods liefde en over de komst van Christus tot redding van zondaren, openbaart hij juist niet anders dan zi]n vijandschap tegen de rechtvaardigheid God. Dat is nu de kroon der eigengerechtigheid die hij draagt.

Die kroon nu zal God omkeren. Dat zal bij ieder mens gebeuren. Als het bij de dood gebeurt, is het echter te laat. In het Goddelijk gericht zal hij zeker moeten verstommen. Op duizend vragen zal hij geen antwoord kunnen geven. Alle mond zal gestopt worden, want de ganse wereld is voor God verdoemeÜjk. En toch zal de mens als hij verloren gaat, in eeuwigheid God geen recht en gerechtigheid kimnen toekennen. Zo zal hij die kroon altijd willen behouden, ook al moet hij die verliezen. De hel zou geen hel meer zijn, als hij het met God eens kon worden. Zo zal hij eeuwig vechten om de kroon. En dat zal juist de hel in de hel voor hem zijn. Eeuwig z^al hij het willen winnen, maar eeuwig zal hij het moeten verliezen.

We zullen er dan ook zo goed mee zijn, als we in dit leven de kroon eens zuUen mogen verliezen. Zo zal er alleen plaats bij ons kimnen komen voor Hem, Die alleen recht heeft op de kroon. Voor Hem is er alleen maar plaats bij een mens die het oordeel Gods als rechtvaardig mag aanvaarden. Die leert met de dichter in oprechtheid uitroepen:

’k Erken mijn schuld, die U tot straf bewoog; Uw doen is rein. Uw vonnis gans rechtvaardig. Met elke dadelijke zonde heeft hij zich Gods gramschap dubbel waardig gemaakt. Als er duizend hellen waren, dan had hij ze verdiend. Praat daar niet over met een oppervlakkig godsdienstig mens. Als men daarover spreekt, zal men zijn vijandschap niet verborgen kxmnen houden. Geen wonder, want de kroon is nimmer omgekeerd. Als God de kroon omkeert, zal men zich aan zulk een leer niet ktmnen stoten.

En nu wordt die kroon zelfs omgekeerd, omgekeerd, omgekeerd. Het zijn niet aHeen de dadelijke zonden die hem strafwaardig maken. Hij is in ongerechtigheid geboren en in zonde heeft hem zijn moeder ontvangen. God zal hem doen weten waar hij de kroon verloren heeft. Hoe heerlijk heeft hij eermiaal gestaan! Toen droeg hij de kroon van ware kennis, gerechtigheid en heihgheid. Die kroon is hij door eigen schuld verloren. Zo derft hij nu de heerlijkheid Gods. Maar zo ziet hij zich nu ook gans hulpeloos. Hij gaat niet verloren, maar is verloren. Voor zulk een verloren, hulpeloos mens is nu echter de Middelaar in de wereld gekomen. Zo kan het Kerstfeest voor hem worden. Zo kan Hij de kroon ontvangen. Die alleen recht daarop heeft.

Wordt vervolgd

V.

M.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 december 1965

De Wachter Sions | 4 Pagina's

II. DE GROTE ERFGENAAM VAN DAVIDS KROON IN ZIJN KOMST AANGEKONDIGD

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 december 1965

De Wachter Sions | 4 Pagina's