Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE BIJBELSE GESCHIEDENIS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE BIJBELSE GESCHIEDENIS

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Antwoorden 461 tot en met 470.

461. De eerste tegenslag, die hun op de woestijnreis ontmoette, was, dat zij geen water hadden en komende bij een put, het water niet konden drinken omdat het bitter was.

462. Zij noemden die plaats Mara.

463. Op Gods bevel maakte Mozes het water zoet, door er een hout in te werpen. (Dit wonder is dus het omgekeerde van de eerste plaag in Egypte, toen het water op Mozes bevel tot bloed werd. Hierin zien we een treffend beeld van Gods souvereine genade over Zijn volk.)

464. Die plaats heette Elim, waar twaalf waterfonteinen en zeventig palmbomen waren.

465. Door een menigte kwakkelen. (Het gebeurde wel meer dat een grote trek van deze vogels bij verhuizmg van het wónterverblijf naar het noorden, vermoeid door het vHegen, gemakkelijk te vangen was, maar nu geschiedde het wonderbaar door Gods bijzondere voorzienigheid.) Wegens hun gulzigheid werden echter velen van het volk gedood, waaruit we zien dat het beter is in Gods gunst een kastijding te ontvangen dan in Zijn toom overvloed te genieten.

466. Dat brood was op een zeer wonderhjke wijze gekomen n.1. uit de lucht, waar nimmer gezaaid of geoogst wordt zoals — naar gewoonte — op de aarde geschiedt.

467. Dat brood noemden zij Manna, hetgeen afgeleid werd uit de roep: Man-hü, d.i. Wat is dit?

468. Elke nacht drupte het manna uit de hemel rondom de tenten neer en elke morgen kon ieder zoveel verzamelen als hij nodig had voor zijn gezin. Alleen op de sabbat werd het niet gevonden. Wat zij voor die dag nodig hadden moest op de zesde dag verzameld worden. Hieruit blijkt duidelijk genoeg, dat Israël niet onbekend was met de viering van de zevende dag als de dag des Heeren ook al moest de plechtige afkondiging van het vierde gebod op de Siaaï nog plaatsvinden. Ook voor ons geldt het wezen van het sabbatsgebod nog, zodat wij ons op Gods dag van de gewone arbeid cfienen te onthouden en het is zeker, dat de aardse arbeid op die dag gedaan, geen echte whist oplevert omdat de zegen Gods er niet aan verbonden is.

469. Veertig jaren heeft God de kmderen Israels met het manna onderhouden, dus al de tijd die zij in de woestijn doorgebracht hebben, totdat zij in een bewoond land kwamen: het hield niet eerder op dan tot zij aan de overzijde van de Jordaan in het land Kanaan gekomen waren. Al die veertig jaren moesten zij als uit de hand Gods leven, elke dag uitzien naar het wonder Gods. Toen zij in het beloofde land ingekomen waren en van deszelfs overjarig koren konden eten, hield Gods bijzondere voorzienigheid in dit opzicht op.

470. Dat de spijziging van het volk Israël met het manna een geestelijke betekenis had kmmen we op meerdere plaatsen in de Schrift lezen. Mozes zegt ervan in Deutr. 8:3: De Heere liet u hongeren en spijzigde u met het man, dat gij niet kendet, noch uwe vaderen gekend hadden; opdat Hij u bekend maakte, dat de mens niet alleen van het brood leeft, maar dat de mens leeft van aUes wat uit des Heeren mond uitgaat”.

Het manna is dus een beeld van Gods Woord, hetgeen voor het geestelijke Israël de geestelijke spijze is. Voorts was het een afschaduwing van de Heere Jezus, die als het ware Broods des Levens uit de hemel zou nederdalen. We kuimen daarvan lezen üi Joh. 6 : 49, waar de Heere zelf in een belangrijke rede tegen de

Joden te Kapemaüm zegt: , , Uwe vaderen hebben het manna gegeten in de woestijn en zij zijn gestorven; Ik ben dat levende Brood, dat uit de hemel nedergedaald is; zo iemand van dit Brood eet, die zal in eeuwigheid leven; en het Brood dat Ik geven zal, is Mijn vlees, enz."

Elk mocht zijn brood, zo mild hem toegemeten, Dat wonderbrood des Machtiging, nu eten; Den teerkost, tot vezadiging hun gegeven. Toen daalde 't vlees, als stof en dichte regen. Een grote vlucht van voog'len, neergezegen; In menigte gelijk aan 't zand der stranden. Viel toen vanzelf hun rijkelijk in handen. (Psalm 78:13, 14)

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 februari 1966

De Wachter Sions | 4 Pagina's

DE BIJBELSE GESCHIEDENIS

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 februari 1966

De Wachter Sions | 4 Pagina's