Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

PNIEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PNIEL

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

En Jacob noemde de naam dier plaats Pniël; want, zeide hij, ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht, en mijn ziel is gered geweest.

Genesis 32 : 30.

Wat hier gebeurde, was geheel en al een Goddelijk werk. Dat Goddelijk werk moet ge steeds in het leven van de aartsvaders zien. Die God, Die Jacob vrij en soeverein ter onderscheiding van Ezau verkoren had, om met hem Zijn verbond op te richten en onder zijn zaad Zijn verbond te bevestigen, is hem te Beth-El verschenen en heeft Zich daar als een belovend God aan hem verbonden, om hem te leiden op de weg die hij zou moeten gaan en hem alzo naar Kanaan te doen wederkeren. Kanaan zou hem worden gegeven als een onderpand van het hemels Kanaan.

En nu kwam hier te Pniël diezelfde God op Zijn werk terug, om Zich door Jacob te doen kennen, niet alleen als een belovend God, maar ook als een vervullend God. Hij wdlde er hier Jacob de sterkste verzekering van geven, dat Hij zijn God wilde zijn.

Het is dan ook het opmerkelijke in Jacobs geschiedenis, dat we hem voordat hij Pniël had gepasseerd, steeds horen spreken over de God van zijn vader Abraham en de God van zijn vader Izak, maar als hij Pniël gepasseerd was, kon hij vrijmoedig zeggen, dat die God zijn God was. We lezen in het volgende hoofdstuk, dat hij te Sichem een altaar opgericht heeft, en het noemde: De God Israels is God. Toen kon hij dus van God als de God Israels spreken. Hij mocht weten hoe die God van zijn vader Abraham en Izak ook zijn God was.

Zo lag in het veriies voor Jacob de eeuwige winst en kreeg hij God tot zijn deel, voor tijd en eeuwigheid. Moest Jacob het hier dan verliezen? Hij is hier te Pniël toch een overwinnaar geworden? Ja, hij is hier te Pniël overwinnaar geworden, maar dan alleen in Gods kracht. We weten wel Wie die man was Die hier met het worstelde.

Het was de Engel des verbonds, dus Christus Zelf. Het was die dierbare Persoon, naar Wie een ware bekommerde ziel zich wel eens met zulk een sterk verlangen uitstrekt, dat ze als in worstehngen geraakt, opdat zij Hem als haar eigendom zal mogen omhelzen.

Maar men zal er voor aan de Jabbok moeten komen, waar men zijn leven verUest, om het leven waarlijk alleen in Hem te vinden. Hier worstelt die Man met Jacob en hier doet Hij Zich door Jacob overwinnen, want hier wil Hij Zich als de Redder en Verlosser zijner ziel door hem doen kermen. Dan kan Jacob H; m niet meer loslaten. We lezen dat die Man tot hem gezegd heeft: Laat Mij gaan, want de dageraad is opgegaan. Maar Jacob zeide: Ik zal U niet laten gaan, tenzij dat Gij mij zegent. Buiten die Man kon Jacob hier geen ogenblik en geen stap meer verder. Buiten die Man moest hij in Ezau's hand omkomen. O, hoe snijdt God toch radikaal bij Zijn volk het leven buiten Christus af. Maar hier gaat de dageraad over de ziel op. Die Man worstelde met hem, totdat de dageraad opging. En we lezen ook even verder: En de zon rees hem op, als hij door Pniël gegaan was. Maar hier ging ook de Zon der gerechtigheid over Jacobs ziel op.

Meden daarentegen, die Mijn Naam vreest, ''sal de Zon der gerechtigheid opgaan, en er zal genezing zijn onder Zijn vleugelen, en gij zult 'Mtgaan en toenemen als mestkalveren.

O die volkomen verlossing door Christus!

Daarop wijst ons ook zo duidelijk de naamsverandering hier bij Pniël. En Hij zeide tot hem: Hoe is uw naam? Het antwoord hierop kon maar kort zijn. En hij zeide: Jacob. Dat was die naam die hem in zijn aangeboren aard tekende als een hielenlichter, een bedrieger.

Daar moest het met Jacob komen, dat hij zich in zijn ware gedaante voor God bloot gaf. De mens moet voor God worden die hij is. Jacob kon wel worstelen met de Heere, maar hij had wel aan het worstelen kunnen blijven. Hij kon wel zeggen, dat hij die Man niet zou laten gaan, totdat Hij hem zou zegenen, maar er was aan die worsteling geen, eind gekomen, als hij zijn naam niet te kennen had gegeven.

Maar daarom was het van zo'n betekenis, dat die Man met hem worstelde. In deze worsteling moest het erop uitlopen, dat Jacob zijn Naam te kermen zou geven. Och, het werk der zaligheid is zo eenvoudig. Maar daarom is het voor ons zo eenvoudig niet. We weten het maar niet, dat het maar net daar moet komen, dat we voor God worden wie we zijn. Maar tegen het ontdekkend werk van Gods Geest liggen we ook zo gekant. We kunnen onze staat zomaar niet ten volle overnemen. We zoeken het daarbuiten in onze worsteling met God te winnen.

Jacobs worsteling kan ons heel wat te overdenken geven. In verschuilende wegen en omstandigheden worden zulke worstehngen der ziel gekend. Bij Jacob was er hier een Hchamelijke worsteUng met de Engel. Deze worsteling ging echter met een worsteling der ziel gepaard. En nu vindt er bij ons zulk een Uchamelijke worsteling evenals bij Jacob niet meer plaats, maar een ieder van Gods volk weet wel van die worsteling der ziel. O, in zulk een worsteling der ziel kan men de Heere ook niet meer loslaten. Het is Gods Geest Die de ziel worstelende maakt. En dat, omdat God liier een daad wil doen in het leven van Zijn volk. Daarom wordt het hier een aanhoudend bidden. Het wordt een smeken uit de bange nood waarin men zich bevindt. Hozéa 12 lezen we van Jacob: In moeders buik hield hij zijn broeder bij de verzenen; en in zijn kracht gedroeg hij zich vorstelijk met God. Ja, hij gedroeg zich vorstelijk tegen de Engel en overmacht Hem; hij weende en smeekte Hem.

Deze worsteling ging dus met tranen gepaard. Hier was er zomaar geen zuchten of bidden, maar een smeken. Jacob was hier ook met een belofte niet geholpen. Het kon hem hier niet genoeg zijn, als hij zijn hart eens hartelijk voor de Heere uit mocht storten. Dat kan in sommige gevallen de ziel reeds versterken, zodat men weer eens gemakkeUjker over alle bezwaren op de weg kan heenzien en weer nieuwe kracht ontvangt om verder te gaan.

Maar in een dodehjke benauwdheid der ziel, gelijk als hier bij Jacob, moet er verlossing worden geschonken. Jacob zag hier de dood voor ogen. Hij moest uit Ezau's hand gered worden.

Maar daarbij was Jacob nu weer genaderd tot het land dat God hem ten erfdeel zou schenken. Deze leiding Gods met Jacob moeten we in zijn geschiedenis niet uit het oog verliezen. Velen willen in deze geschiedenis van Jacobs worsteling met de Engel te Pniël slechts niet anders zien dan een vrees om Ezau te ontmoeten. En dan zou Jacobs worsteUng en overwinning ons alleen maar die lering geven, dat de Heere op een aanhoudend gebed verhoring schenkt. Men wil dan uit deze geschiedenis dus alleen maar een lering voor het gebedsleven halen. En zeker, er is voor het ge­ bedsleven veel tot lering in deze geschiedenis te vinden. Als God Zijn volk met een zaak werkzaam maakt in de gebeden, dan zal Hij Zich ook zeker laten verbidden. De aanhoudende worstelaar zal dan zijn klacht niet tevergeefs uitstorten en zijn smekingen niet tevergeefs opzenden. De Heere verlost Zijn volk uit die bange zielestrijd. Jacobs geschiedenis dient ons ten bewijs. Maar toch, Jacobs geschiedenis heeft ons meer te zeggen.

V.

M.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 september 1966

De Wachter Sions | 4 Pagina's

PNIEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 september 1966

De Wachter Sions | 4 Pagina's