Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

COMRIE OVER HET GELOOF EN DE WEDERGEBOORTE.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

COMRIE OVER HET GELOOF EN DE WEDERGEBOORTE.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Als we nu Comrie nog even over het geloof en de wedergeboorte aan het woord willen laten, dan lijkt het ons het beste dat we zijn predikatie over 1 Joh. 5 : 4 daartoe ter hand nemen. Die tekst spreekt immers over geloof en Wedergeboorte beide. De tekst luidt: ant al Wat uit God geboren is, overwint de wereld; ^1 dit is de overwiiming, die de wereld overwint, namelijk ons geloof. In dfeze predikatie spreekt Comrie allereerst over de wedergeboorte, daar de wedergeborenen de onderwerpen ^jn in die tekst.

Over die wedergeboorte merkt Comrie allereerst op, dat zij te onderscheiden is in een nauwere en in engere zin. Hij schrijft dan: „In een nauwe zin betekent het dat almachtige, krachtdadige en onwederstandelijke werk Gods, waardoor de uitverkoren zondaar van dood levend gemaakt wordt. In deze nauwe zin leren onze godvruchtige godgeleerden, dat alle voorbereidend werk als een oorzaak moet buiten gesloten worden en dat de wedergeboorte in dit opzicht voor het geloof moet gesteld worden, als de wortel en het beginsel uit hetwelk het ware geloof voortspruit, want is het geloof een levendige daad en werkzaamheid van de ziel, zo veronderstelt zulks in de orde der natuur leven, om zulks te kunnen oefenen. Maar het woord betekent in een ruimere zin niet alleen de levendmaking van de zondaar, maar ook het herstellen van het Beeld Gods in hem en de volmaking van het werk Gods in de ziel; in welk opzicht het in zich sluit geloof, bekering en al de andere genadens des Heüigen Geestes." Hier verwijst Comrie naar Calvijn, Voetius en Witsius.

Als we de onderscheiding hier door Comrie gemaakt, goed in het oog houden, zal het ons gemakkelijk kuimen vallen om hem goed te verstaan als hij verder over een EMBRYO spreekt. Met het spreken over een EMBRYO bedoelt hij niet, wat sommigen wel stellen, dat de levendmaking aan de wedergeboorte zou voorafgaan. Dit zou ook ingaan tegen de Dordtse Leerregels, die de wedergeboorte op de volgende wijze omschrijven: „En dit is die wedergeboorte, die vernieuwing, nieuwe schepping, opwekking uit de doden en levendmaking, waarvan zo heerlijk in de Schrift gesproken wordt, dewelke God, zonder ons, in ons werkt". De Dordtse Leerregels zeggen dus, dat de wedergeboorte de levendmaking is.

Nu volgen we Comrie verder in zijn beschrijving van de EMBRYO. Hij schrijft: „Derhalve ten tweede, zal dit levendmaken daarin bestaan, dat het is een almachtige, onwederstandelijke scheppende daad van de drieënige God, Vader, Zoon en Heilige Geest, maar allerbijzonderst van de Heilige Geest, waarin het uitverkoren vat, de uitverkoren mens de eerste stamselen van het nieuwe schepsel ingelegd wordt, zodat hij als een EMBRYO in 's moeders lichaam leeft en alle delen van een mens wezenlijk heeft, schoon het nog niet tot die volmaaktheid gekomen is, waartoe het naderhand zal gebracht worden."

Nu komt het voorname pimt, waartegen men bezwaar maakte in. de toespraak bij de begrafenis van dr. Steenblok. Comrie schrijft verder: „Ten derde, daar de Geest dit beginsel van het leven heeft ingelegd als de eerste stamselen van het nieuwe schepsel, geschiedt er vereniging tussen Christus en het levendgemaakte onderwerp, welke vereniging wordt opgemaakt, alzo dat Christus door de Geest met dit nieuwe schepsel in zijn eerste beginselen daar liggende verenigd wordt, als een levenmalcend Hoofd om alle leven daaraan mede te delen. Deze vereniging is noodzakelijk, overmits alle verdere weldaden noodwendig tot de ziel moeten komen, dat er geen van die ondervonden zal worden dan in Christus' vereniging en om Zijn dierbare en volzalige borgtochtelijke verdienste.

Deze vereniging noemen onze braafste godgeleerden een passieve of lijdelijke vereniging, overmits dat Christus door de Geest met het schepsel verenigd wordt zonder enig toedoen van het schepsel, even gelijk een boom zich eerst met de rank daarin geënt verenigt; en de Geest Gods Zelf gebruikt de gelijkenis van inenten in deze hoge verborgenheid. Maar gelijk er een vereniging is aan Christus' zijde, zo verenigt zich het levendgemaakte be^nsel met Christus door geloof en liefde, die naar de aard der zaak, maar nog zwak, ongevoeUg en veelszins zonder bewustheid, dit beginsel nog zijnde in zijn eerste aanvang; dit geloven wij dat er altoos is en dat de vereniging tussen Jezus en de ziel altoos gelijktijdig is, gelijk wij ook volgens ons beleid geloven, dat er geen tussenstand tussen leven en dood is, alsof er een derde staat was, daar men noch dood noch levend was. Opdat uwe aandacht onze redenering hierover begrijpen zou, zal ik mededelen de gedachten van mijn zahge overgrootoom in zijn verhandeUng van het geloof. Hij doet zich een vraag, door welke daden de ziel tot het geloof komt. En hij antwoordt: Dat geloof begonnen of het zaad des geloofs is, hoop van zaligheid door de algenoegzaamheid van Christus, door Zijn kracht en genadige natuur en Middelaarsambten; begeerte en liefde tot de goederen van het Genadeverbond uit gezicht van derzelver noodzakelijkheid en uitnemendheid en zijn eigen onwaardigheid, is geloof begonnen of het zaad daarvan; daar dit is, is het eerste stamsel of EMBRYO van het geloof, van onze overtuiging van zonde en eUende".

Verder haalt Comrie ook nog een duideUjke uitspraak van Witsius aan. En dan geeft Comrie verder een duidelijke beschrijving van de eerste eigenschappen van het nieuwe leven. Comrie is daarin altijd zeer hartroerend.

Met al dat gebluf in deze tijd over geen leven voor de zekerheid des geloofs, springt men meest maar over de zuivere eerste beginselen van het nieuwe leven heen. En op het zuivere begin zal het allereerst toch altijd maar aankomen. Neen, Comrie bouwt daarin de mens niet op, want als er ooit een schrijver is die op Christus als het Fimdament bouwt, dan is het Comrie wel. Maar Comrie houdt de leer zuiver. En dit hebben wij ook te doen.

Als Comrie verschillende eigenschappen van het nieuwe leven uit de eerste weg der ontdekking heeft opgesomd, dan gaat hij eindelijk zeggen: „Somtijds hoort de ziel dat Jezus is gekomen om zondaren zalig te maken en dat er ook geen andere weg is dan door Hem". Christus is dus volgens Comrie voor die levendgemaakte ziel, die Hem reeds üi de levendmaking is ingeplant, verborgen gebleven. Wat hebben wij nu anders gezegd in de toespraak bij de begrafenis te Gouda? We wensen het niet voor onszelf, maar voor de zuivere leer op te nemen. En we geloven dat we ons met Van der Groe, Sheppard en Comrie in goed gezelschap bevinden. Beter gezelschap dan van al die mensen die er op heden zo hun eigen beschouwing over de leer op nahouden. Hoewel men het niet zo vrij durft uit te spreken, meent men toch in Comrie's geschriften teveel de stelling van een onbewuste of veronderstelde wedergebooi"te te kunnen vinden. En als wij ons aan de leer houden zoals die door Comrie in zijn geschriften wordt voorgesteld, dan krijgen we zeker dit brandmerk op ons afgedrukt. Wat men van Comrie of andere schrijvers niet durft te zeggen, durft men toch altijd nog weer wat gemakkelijker van ons te zeggen. Maar deze verdachtmaking deert ons niet.

Uit de geschriften van Van der Groe en Sheppard hebben wij kunnen aantonen hoe onze rechtzinnige vaderen dachten over het wezen des geloofs, zoals dit de ziel in de wedergeboorte wordt geschonken. Tot dit wezen des geloofs behoort reeds de zekerheid waarvan zondag 7 van onze Catechismus spreekt.

Ook Comrie houdt daar aan vast, niet alleen in de genoemde predikatie over 1 Joh. 5 : 4, maar wel zeer duidelijk in zijn behandeling van zondag 7 en in zijn predikatie over Hebr. 10:24 een predikatie die helemaal handelt over de zekerheid des geloofs. In deze predikatie gebruikt hij het eenvoudig voorbeeld van het oog, waarin het vermogen is om te kunnen zien.

Er komt echter duisternis over, want een vlies overgroeit het. De persoon kan nu niet zien, of tenminste niet klaar en met onderscheid; evenwel in de natuur van het oog is het vermogen om klaar te kunnen zien. De beletselen weg zijnde en het licht het oog bestralende, ziet men klaar. Hoe? Door het aanbrengen van een vermogen om te zien, dat er nog niet was?

Neen, het vermogen was er, maar de beletselen worden weggenomen. Even zo is het in deze zaak, zegt Comrie, de verzekering komt niet door onmiddellijke openbaring, maar vloeit voort uit de natuur des geloofs, in welks wezen het vermogen iolag om met verzekering te werken.

Duidelijke taal! Wij houden het daar maar bij. Met elke afwijking van de zuivere leer komen we in een geheel verkeerd spoor. De Heere beware ons daar genadiglijk voor! Het oude spoor is over het algemeen al ver genoeg verlaten. Vandaar de donkerheid ia Gods Kerk!

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 maart 1968

De Wachter Sions | 4 Pagina's

COMRIE OVER HET GELOOF EN DE WEDERGEBOORTE.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 maart 1968

De Wachter Sions | 4 Pagina's