Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE ZILVERE KOORDE (2).

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE ZILVERE KOORDE (2).

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hoe ging het nu na de Franse tijd?

De toestand van vóór 1798 herstellen, bleek niet meer mogelijk, naar men wel begrijpen kan. Want dat zou betekenen, dat de goederen en de fondsen, die toen door de staat in beslag genomen waren, weer aan de kerken teruggegeven zoudten worden. Maar die waren soms al door zoveel handen gegaan, dat dat niet meer ging, zonder de huidige bezitters ernstig te benadelen.

Maar koning Willem I wilde ook niet terug naar vóór de Franse tijd. Wat op allerlei'ander gebied ook valt aan te wijzen, gold eveneens in deze zaak: de Fransen waren wehswaar uit ons land verdwenen, maar de Franse geest was gebleven.

Koning Willem kon zich goed vinden in de redenering, waarmee koning Lodewijk Napoleon de „bedienaren van de godsdienst" uit de openbare kas was gaan bezoldigen. Tegelijk hield hij vast aan Lodewijks regel „Gelijke monniken, gelijke kappen". Zo werd het in de grondwet van 1815 bepaald en dit artikel is na meer dan anderhalve eeuw nog nagenoeg ongewijzigd gebleven.

Artikel 185 van de grondwet luidt tegenwoordig:

„De traktementen, pensioenen en andere inkomsten, van welke aard ook, thans dbor de onderscheidene godsdienstige gezindheden of derzelver leraars genoten wordende, blijven aan dezelve gezindheden verzekerd. Aan de leraars, welke tot nog toe uit 's Lands kas geen of een niet toereikend traktement genieten, kan een traktement toegelegd, of het bestaande vermeerderd worden.”

Aan dit artikel lagen düs in feite twee motieven ten grondslag. Aan db ene kant was deze regeling bedoeld als schadevergoeding voor de verloren gegane goederen. Maar tegelijk was er de visie van koning Lodewijk in te bespeuren, hetgeen duidelijk bUjkt uit het feit, dat ook nieuwe predikantsplaatsen (die er in 1798 niet waren en waarbij düs ook geen aanspraak op schadevergoeding kon wordten gemaakt) voor rijkstraktementen in aanmerking kwamen.

De verdere onwikkeUng is merkwaardig. Ze doet zien, hoe de overheid steeds meer met deze kwestie in de maag kwam te zitten.

In 1815, toen dit artikel opgesteld werd, waren er in ons land acht „godsdienstige gezindheden": hervormde, luthersen, hersteld-luthersen, doopsgezinden, remonstranten, roomsen, oud-roomsen en israëüeten. Van alle acht betaalde de staat voortaan de traktementen en pensioenen.

Maar toen kwam de Afscheiding. Konden de afgescheiden predikanten nu ook aanspraak maken op rijkstraktementen? Wij moeten voorop stellen, dat zij daar nooit om gevraagd hebben. Welke verschillen er overigens tussen afgescheidenen, kruisgemeenten, ds. Ledeboer enz. mogen zijn geweest, hierin waren zij het eens, dat wü de kerk in vrijheid leven, haar dienaars niet door dte staat moeten worden onderhouden.

Evenwel, al hadden zij het gewild, dan hadden zij toch niets gekregen. Want dé regering ging in het grondwetsartikel db nadruk leggen op het woordje „thans": Ite traktenienen enz., thans door de onderscheidene godsdienstige gezindheden of derzelver leraars genoten wordende, blijven aan dezelve gezindheden verzekerd. „Thans", zo werd er geredeneerd, dat was het jaar 1815. Nieuwe „gezindheden", die na 1815 ontstaan, hebben dus geen recht op uitkering.

Men kon dit verdedigen door er op te wijzen, dat deze regehng mede bedoeld was als compensatie voor dte verloren rechten uit 1798, toen de^ nieuwe kerken er nog niet waren.

Maar daarmee vergat men uit het oog, dat in 18-15 alle predikantsplaatsen in aanmerking kwamen, onverschüUg of er eeh schadeclairn was, en dat ook het tweede Ud van artikel 185 wel degeUjk het oog heeft op nieuwe predikantsplaatsen en düs ook nieuwe kerken. Kortom, het „koiüng-Lodewijkmotief' werd - naar het ons voorkomt angstvallig - gemeden. Ook vrije evangelisten, baptisten, pinkstergemeenten en welke kerken er verder mogen zijn ontstaan, kregen dus niets.

In meer opzichten bleef de regeling star staan op het punt van 1815 en ging ze niet met haar tijd mee. Zo bleven dte traktementen praktisch steeds op hetzelfde peil. Misschien, dat het omstreeks 1900 nog mogelijk was voor een dominee, om van duizend gulden per jaar rond te komen, maar op dit moment is het nog altijd zo, dat 85 procent van de hervormde rijkstraktementen beneden de IIOÖ guldbn ligt. Van Ueverlee waren de gemeenten dus genoodzaakt, om hun dominee een steeds grotere aanvulling te geven.

Een ander moeilijk punt vormden nieuwe predikantsplaatsen. Van het tweede Ud van artikel 185 kwam in de praktijk niets terecht. In 1883 werd de toepassing, dat op nieuwe predikantstraktementen van rijkswege nog slechts dan kon worden „toegelegd", wanneer zij het gevolg waren van toeneming van lidmaten door bijzondere omstandigheden. Daaronder verstond men de vestiging van een nieuw bevolkingscentrum ten gevolge van bij voorbeeld d© krachtige ontwikkeling van een bepaalde industrie of van de ontginning van woeste grond. Sinds 1927 is deze toepassing nog verder verstard tot het gebruik, om elk jaar slechts vier nieuwe traktementen toe te kennen: twee protestantse en twee roomse. Zo is het gevolg, dat in dte Hervormde Kerk ruim zeshonderd van de 2200 predikantsplaatsen helemaal geen rijkstraktement ontvangen.

In het Gereformeerd Weekblad vertelde ds. A. Vroegindeweij onlangs, dat in Veenendaal slechts twee van de zes hervormde predikantsplaatsen rijkstraktement genieten. Dat levert samen 1500 gulden op. Maar in totaal vergen de traktementen en andere kosten, verbonden aan de zes predikantsplaatsen, meer dan 150.000 gulden. Zo maakt het rijkstraktement in Veenendaal nog maar één procent van het totaal bedrag uit.

Ds. V. vergist zich onzes inziens, doordat hij de rijkspensioenen over het hoofd ziet, die voor deze zes predikantsplaatsen samen 6335 gulden bedragen, maar toch doet dat aan zijn conclusie met af, dat de zUveren koorde bij de financiering van de kerk steeds minder belangrijk is geworden.

(Wordt vervolgd)

K.

S.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 september 1968

De Wachter Sions | 4 Pagina's

DE ZILVERE KOORDE (2).

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 september 1968

De Wachter Sions | 4 Pagina's