Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE BIJBELSE GESCHIEDENIS 198.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE BIJBELSE GESCHIEDENIS 198.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

De tempelbouw uitgesteld.

Vragen 11 t/m 20.

11. We hebben gezien hoe David de Ark des Verbonds met vreugde naar Sion had mogen brengen. Nu kwam de gedachte bij David op om een tempel te bouwen. We lezen in 2 Sam. 7 dat de Heere hem rust gegeven had van zijn vijanden rondom. De vijanden beoorloogden hem" gedurende enige tijd niet, en daar David een vreedzaam man was, verlangde hij ernaar om van die stilte gebruik te maken om de Heere te dienen en zijn volk te richten met rechtmatigheid. Hij raadpleegde een profeet des Heeren om te weten of zijn plannen goed waren. „Zie toch", zo sprak hij tot hem, „ik woon in een cederen huis, en de-ark Gods woont in het midden der gordijnen". De koning wü dus niet in een prachtiger hms wonen dan het heiügdom van de Koning der Koningen was. Hij gunde zich geen rust vóór hij „woningen gevonden had voor de Machtige Jacobs”.

Hierin is hij een beschamend voorbeeld voor velen, die alles ten koste leggen aan pracht en praal in hun eigen huis, en voor de dienst des Heeren weinig of niets over hebben. David wilde niet dat de Heere in een tent woonde. Zijn streven was een tempel d.i. een vaste woonplaats te maken voor de Allerhoogste (ps. 132): het verblijf Gods moest niet de indruk wekken tijdelijk te zijn. David wilde een huis, waarin Hij bestendig bij hem te Jeruzalem wonen zou, voor de Heere bouwen. De profeet ziet hierin niets verkeerds. Hij keurt Davids plan goed en moedigt hem aan zijn voornemen uit te Voeren. „Ga heen doe al wat in uw hart is, want de Heere is met u", zo luidde zijn mening. Maar de Heere oordeelde anders. Hij liet aan David mededelen dat de uitvoering van zijn voornemen - hoe goed op zichzelf ook - niet voor hem was weggelegd, maar voor zijn zoon, onder wiens regering het vrede zou zijn. David was een krijgsman. Als zodanig zou hij nog veel te doen hebben want, al waren de vijanden een ogenblik stil, straks zouden ze weer opkomen om te trachten Israël te overweldigen. Bovendien: „Gij hebt veel bloed vergoten" - dus paste het werk meer zijn zoon, die een vredevorst zou zijn. Niettemin bekroonde de Heere Davids voornemen met rijke genade. Davids gedachte wordt omgewisseld in de gedachte Gods. En die Godsgedachte wü de Heere nu. aan zijn knecht openbaren: niet David zal de Heere een huis bouwen, maar de Heere zal David een huis bouwen, en de stoel van dat huis zal tot in eeuwigheid zijn. Het horen van zulke profetische woorden van eeuwige betekenis, vertederen en verootmoedigen het gemoed van David. De Heere was zulk een verrassend God voor hem, dat hij, de weldaad aan hem bewezen, niet begrijpen kan. In verwondering roept hij uit: „Wie ben ik, Heere HEERE, en wat is mijn huis, dat Gij mij tot hiertoe gebracht hebt? ”

Dat is de taal van al degenen die door Gods hand geraakt worden. Abraham, Jakob en Mozes hebben hetzelfde gesproken als zij een Godsontmoeting ondervonden. Dan was het ook: Wie ben ik en wat is mijn huis? " Zo moest ook elke Israëliet bij zijn offerande getuigen: Mijn vader was een bedorven Syriër, enz" Deut. 26:5. Tegenover de Heere leert Gods volk zijn nietigheid erkennen. Zij achten zich niet uitnemender dan een worm, ja dan stof en as. Alles wat zij zijn of hebben, hebben zij gekregen. Zo spreekt ook David van de gunsten Gods aan hem bewezen. „Gij hebt mij tot hiertoe gebracht", zo belijdt hij. Hij schrijft alles toe aan vrije genade. Inzonderheid vervult de belofte voor de verre toekomst hem met dankbaarheid en verwondering.

„Daarom zijt Gij groot, Heere God! Wantniemand is er gelijk Gij, en er is geen God

HEERE!" zo zegt hij, „Gij zijt die God, en Uwe woorden zullen waarheid zijn... Zo believe het U nu en zegen het huis van Uwe knecht, dat het in eeuwigheid voor Uw aangezicht zij". Hij begeerde niets meer dan dat de Heere gedenken mocht aan 't woord, gesproken tot Zijn knecht, waarop Hij hem verwachting had gegeven enz. Ps. 119.

Wanneer Gods volk zo in waarheid bidden mag om de vervulling van Gods beloften werpt dat ook vruchten af voor de naasten. Met name gevoelen zij zich bereid en verplicht om de beloften, die zij gedaan hebben, te volbrengen. Zo was het ook met David. Hij had zijn vriend Jonathan beloofd dat hij weldadigheid bewijzen zou aan zijn nakomelingen. „Is er nog iemand, zo zeide David daarom, Is er nog iemand die overgebleven is van het huis van Saul, dat ik weldadigheid aan hem doe, om Jonathans wil? " Het bleek dat er nog iemand was. Een zoon van Jonathan. Mefiboseth geheten, woonde bij een zekere Machir, de zoon van Ammiël, te Lodebar. David roept Ziba, een knecht van het huis van Saul, en geeft deze opdracht Mefiboseth te halen. Als Mefiboseth voor David verschijnt is hij zeer bevreesd, maar David spreekt hem vriendelijk aan en zegt hem toe dat hij al de akkers van zijn grootvader Saul terugkrijgen zal en dat Ziba - met zijn vijftien zonen en twintig knechten - het land bewerken zal. Bovendien wordt Mefiboseth aan het hof genodigd om gedurig aan 's konings tafel te eten als een van diens zonen. Mefiboseth acht zich die eer niet waardig. „Wat is uw knecht, " zo zegt hij nederig, , , dat gij omgezien hebt naar een dode hond, zoals ik ben? " De geschiedenis vermeld later nog iets van Mefiboseth; toen David terugkeerde in Jeruzalem na zijn vlucht voor Absalom. Voorlopig zijn we daar echter nog niet met onze vragen.

Hoe was de naam van de profeet aan wie David raad vroeg aangaande zijn voornemen om een tempel te bouwen?

12. Heeft David toch nog iets aan de tempelbouw meegewerkt ondanks het feit, dat zijn zoon daartoe verkoren was?

13. Wat verstaan we onder de woorden: „De Heere zal u een bestendig huis bouwen"?

14. In welke personen kreeg deze belofte haar vervulling?

15. Wat betekent „Mefiboseth"? En wat „Lodebar"?

16. Welk lichaamsgebrek had Mefiboseth?

17. Waarom was hij zo bevreesd, toen hij voor David verschijnen moest?

18. Wat verhaalt de Schrift omtrent Mefiboseths nederige gestalte tegenover David?

19. In welke brief lezen we de vermaning: „Zijt met de ootmoedigheid bekleed”?

20. Was David in zijn liefde en weldadigheid t.o. Mefiboseth een type van Christus?

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 oktober 1968

De Wachter Sions | 4 Pagina's

DE BIJBELSE GESCHIEDENIS 198.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 oktober 1968

De Wachter Sions | 4 Pagina's