Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

II HET VERBOD VAN DE DOODSLAG

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

II HET VERBOD VAN DE DOODSLAG

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Meditatie

II

Zondag 40.

Het 6e gebod van 's Heeren wet laat ons zien dat God waakt over het leven van de mens. In dit gebod wordt alleen maar gezegd: „Gij zult niet doodslaan." Maar zoals deze zondagsafdeling ons laat zien, houdt dit gebod toch ook heel wat in. We vinden hier een Goddelijk voorschrift voor de mens ten aanzien van het leven van zichzelf en van zijn medemens. In het eerste antwoord hier in deze zondag wordt dan ook over de naaste en over zichzelf gesproken.

Dit gebod geldt dus de mensen en niet de beesten. De beesten mag men en moet men in vele gevallen doden. Maar dit v/il ooi; weer niet zeggen, dat men ruw en wreed met de beesten mag handelen en ze onnodig het leven mag ontnemen. „De rechtvaardige kent het leven van zijn beest, maar de barmhartigheden der goddelozen zijn wreed.”

Maar zo is dan toch duidelijk, dat het verbod van de doodslag in het bijzonder de mensen geldt. Ook mogen in bepaalde gevallen de mensen gedood worden. In het antwoord worden we daarop duidelijk gewezen, als er gezegd wordt: „waarom ook de Overheid het zwaard draagt om de doodslag te weren.”

De doodstraf moet er dus zijn. In Genesis 9 kunnen we lezen hoe God die doodstraf heeft ingesteld. Nadrukkelijk heeft de Heere daar bepaald: „Wie des mensen bloed vergiet, zijn bloed zal door mensen vergoten worden: want God heeft de mens naar Zijn beeld gemaakt." Dit is geen schaduwachtig bevel geweest, waarvoor Christus het bevel der liefde in de plaats gegeven heeft. Zo wil men dit bevel wel vérklaren, maar zo is het niet te verklaren. God heeft dat bevel aan Noach gegeven als de vader van de nieuwe tweede mensheid. Na de zondvloed heeft de Heere dit bevel gegeven en alzo is het geldig voor alle tijden. Het is de zedelijke plicht van de Overheid, om op de moedwillige doodslag, dus op de moord, de doodstraf toe te passen. Het goed recht van de doodstraf rust dus in het Goddelijke recht. Zo wordt in de doodstraf Gods gerechtigheid geoefend door de mens. De Overheid staat dus schuldig aan het Goddelijke recht, als ze de doodslag niet met de doodstraf vergeldt. En nu heeft men in ons land niet alleen de doodstraf afgeschaft, maar zelfs zijn de straffen die opgelegd worden zo gering, dat men de doodslag meer en meer in de laatste tijden in de hand gewerkt heeft. Het, , leven van de naaste wordt niet meer geteld. Dagelijks weer kan men in de dagbladen lezen, hoe stille vreedzame burgers om een kleine som gelds van het leven worden beroofd. Waar moet het naar toe.? Waar het naar toe moet.? Ons land maakt zich rijp voor de ondergang. Neen, , noch sterker, ons land maakt zich niet rijp voor de ondergang, maar is rijp voor de ondergang. Men heeft met Gods wetten afgedaan en de Over-heid heeft in alle opzichten haar roeping schromelijk verwaarloosd.

Wel heeft vanzelf de Overheid toe te zien, dat zij geen onschuldig bloed vergiet. Het zwaard kan ongebruikt blijven liggen, maar kan ook worden misbruikt. Dit laatste gebeurt ook in het voeren van een onwettige oorlog. In de oorlog wordt het bloed wel met stromen vergoten. En ze zullen dan ook het oordeel van de allerhoogste Rechter niet ontgaan, die een onrechtvaardige oorlog voeren. Maar vanzelf mag en moet men zich verdedigen. Volgens de Doopsgezinden is in geen enkel geval het oorlogvoeren geoorloofd. Ze beroepen zich daartoe dan ook wel op het woord van Christus, - als Hij gezegd heeft dat men zijn vijanden lief moet hebben. Maar dat wil niet zeggen dat men zich tegen de aanvallers niet mag verdedigen. Zo kan het ook zijn, dat men persoonlijk moorddadig wordt aangevallen en dat er in de uiterste nood geen andere weg meer overblijft óm zich te redden dan door de aanvaller te doden. De Heere heeft zelfs de dieren gewapend om zich tegen de aanvallers te verweren. Zou '^an het redelijk schepsel dit niet mogen doen?

Het is dus duidelijk, dat in het 6e gebod de doodslag wordt verboden, die men begaat met voorbedachte rade. Voor degenen die onvoorziens iemand doodde, had de Heere zes vrijsteden gegeven. Het is dus de moedwillige doodslag die hier verboden wordt. En zoals het antwoord ons laat weten, kan men allereerst die doodslag begaan met de gedachten. Och, wie zal bij een rechte verklaring van dit gebod dan vrijuit kunnen gaan } Wie heeft nooit in de gedachten iemand doodgeslagen} Ze moeten ons maar eens iets in de weg leggen. Leeft dan niet dadelijk in ons: „Wanneer zal hij sterven en zijn naam vergaan }" We gunnen zo iemand dan het leven niet meer. Het is niet te zeggen hoeveel doodslagers we dan al in onze gedachten hebben begaan. Dus doodslagers zijn we allemaal. Maar nog erger wordt het vanzelf, als we overleggingen smeden om onze naaste leed aan te doen, ook al is het dat we nog niet dadelijk de doodslag ons ten doel gesteld hebben. Maar van de gedachten komt het verder ook tot de woorden. We kunnen met schelden en lasteren de naaste de dood toewensen. Ja, ook kunnen we met onze woorden onze naaste in gevaar brengen, zoals ook Doëg de Edomiet gedaan heeft. Het is een verschrikkelijke zaak geweest die hij beging, als hij uit bittere vijandschap het Saul deed weten dat Achimelech de priester aan David de toonbroden gegeven had. Het gevolg daarvan is geweest, dat er te dien dage vijf en tachtig mannen gedood werden, die de linnen lijfrok droegen. Verder kan men die doodslag met woorden ook begaan, als men de onschuldige bij de rechter valselijk beticht. Zo heeft men met Christus gehandeld. Daarom heeft ook Stefanus het de Joodse Raad maar onomwonden gezegd: „Wie van de profeten hebben uwe vaderen niet vervolgd} En zij hebben gedood degenen, die te voren verkondigd hebben de komst des Rechtvaardigen, van Welke gijlieden nu verraders en moorders geworden zijt." En ook Petrus heeft het op de Pinksterdag de Joden gezegd, dat zij Christus door de handen der onrechtvaardigen aan het kruis gehecht hebben en gedood.

De doodslag kan men verder ook begaan met het gelaat. Welke 'n lust tot doodslag kan er niet op het gelaat te lezen zijn ! We weten dat ook van Kaïn wel. Als de Heere zijn offer niet aanzag, dan ontstak hij zeer en zijn aangezicht verviel.

Maar verder worden we hier in dit antwoord gewezen op de doodslag met de daad. En die doodslag met de daad kan ook weer geschieden met een onteren, haten, kwetsen of het ontnemen van het leven. De doodslag kan dus met een onteren worden begaan. Zo spreekt de dichter over een honen van zijn tegenpartijders met een doodsteek in zijn beenderen. En de Heere Jezus heeft ook dit zesde gebod ook weer zo duidelijk verklaard, als Hij gezegd heeft: „Gij hebt gehoord, dat tot de ouden gezegd is: Gij zult niet doden; maar zo wie doodt, die zal strafbaar zijn door het gericht. Doch Ik zeg u: Zo wie ten onrechte op zijn broeder toornig is, die zal strafbaar zijn door het gericht; en wie tot zijn broeder zegt: Raka! die zal strafbaar zijn door de grote raad; maar wie zegt: Gij dwaas, die zal strafbaar zijn door het helse vuur.”

Wordt vervolgd.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 augustus 1971

De Wachter Sions | 4 Pagina's

II HET VERBOD VAN DE DOODSLAG

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 augustus 1971

De Wachter Sions | 4 Pagina's