Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

V. HET VERBOD VAN DE DOODSLAG.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

V. HET VERBOD VAN DE DOODSLAG.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

meditatie

Zondag 40.

De vraag wordt nu ook nog gedaan: „Maar is het genoeg, dat wij onze naaste, zoals voorzegd is, niet doden? " Wat gaat de onderwijzer toch diep in op de inhoud van dit gebod ! Er is hemels licht toe nodig, om zo de inhoud van het zesde gebod te verklaren, gelijk als dit geschiedt in onze Catechismus.. En als het God behaagt om de wet in te schrijven in ons hart en ons de geestelijkheid van de wet te doen verstaan, dan zullen we weten dat er van de inhoud van dit gebod in onze Catechismus niet te veel gezegd wordt. De wet wordt alleen betracht in de verloochening van onszelf. Daarop worden we nu in dit laatste antwoord ook wel heel duidelijk gewezen. Dat anwoord luidt: „Neen; want God verbiedende de nijd, haat en toorn, gebiedt, dat wij onze naaste liefhebben als onszelven; en jegens hem geduld, vrede, zachtmoedigheid, barmhartigheid en alle-vriendelijkheid bewijzen, zijn schade, zoveel als ons mogelijk is, afkeren, en ook onze vijanden goed doen.”

We moeten dus onze naaste liefhebben als onszelf. Is eigenliefde dan niet te veroordelen ?

Op deze vraag moeten we u ten antwoord geven, dat de wet niet spreekt over eigenliefde, maar over zelfliefde. Door eigenliefde hebben we meer de zelftucht te verstaan. Deze eigenliefde is de grootste ondeugd in de mens. Maar de zelfliefde is de mens ingeschapen en is dus niet uit de boze. En nu eist de wet van ons, dat we onze naaste zullen liefhebben als onszelf en hem dus zullen handhaven op de plaats naast ons, waar God hem heeft gesteld. Dit moet in alles openbaar komen. We moeten geduld bewijzen. De zwakheden, gebreken en beledigingen moeten we dus kunnen verdragen. Geduld zouden we niet nodig hebben, als de mens niet van God was afgevallen. Maar nu staat onze naaste naast ons als een zondig en gans verdorven mens, net zo goddeloos, onrein en schuldig als we zelf zijn. Hoe zullen we nu Gods gebod recht betrachten ? Och, ge voelt toch wel aan, dat daartoe ons die ontdekkende genade van Gods

Geest nodig is, waardoor we onszelf recht leren kennen en ons dus niet meer boven onze naaste kunnen verheffen. De liefde Gods moet door de waarachtige vernieuwing des harten in ons worden uitgestort. Zo zal er alleen maar ware liefde tot de naaste bij ons kunnen zijn. En die liefde hebben we dan te bewijzen, ook al is het dat de naaste ons veel leed en verdriet aandoet en zich zeer onvriendelijk tegenover ons gedraagt.

Wat hebben we daar nu van in de praktijk ? Met zulk een uitgebreide verklaring als die ons hier van het zesde gebod gegeven wordt, wil de Catechismus ons maar laten zien hoe schuldig dat we staan.

Schuldig met alle ontvangene genade ! Moet een kind van God niet zeggen, dat hij van dit alles wat ons hier genoemd wordt, weinig of niets bij zichzelf vinden kan ?

Och, dan moet hij nog geheel beginnen aan de praktijk van de ware heiligmaking in de weg der godzaligheid.

Onze boze natuur doet ons liever zinnen op middelen om onszelf te wreken dan dat wij goed voor kwaad vergelden. Toch zal de wet in ons hart moeten zijn ingeschreven en zullen we er toch iets van moeten weten dat er ogenblikken in ons leven zijn gekomen waarin we geen vijanden meer hadden. Als de liefde Gods in de ziel aanwezig is, dan is er geen plaats voor nijd en wrok. En God werkt het er altijd maar bij Zijn volk op aan, dat men zelf tot de verliezende partij behoort. Wij willen het altijd maar winnen, maar we zijn er zo goed mee als we het eens verliezen mogen en als we zelf de schuldigste eens mogen worden. Dan mogen we dit zesde gebod van Gods wet betrachten.

Maar dit zou nu de praktijk van ons gehele leven moeten zijn. Dat stelt deze zondagsafdeling ons voor ogen. En zo worden we door dit gebod toch zo schuldig verklaard. Met een opsomming van allerlei zielservaringen kunnen we nog wel een goed bekeerd mens zijn, maar wat blijft er van ons over als we op zulk een betrachting van Gods wet gewezen worden in de weg der ware heiligmaking ?

Hebben we liefde tot onze vijanden in ons hart ? Zoeken we de vrede te bewaren met onze naaste, zoveel ons maar mogelijk is, ook als onze naaste zich zeer onhebbelijk tegen ons gedraagt ? Is er dan bij ons zachtmoedigheid, barmhartigheid en vriendelijkheid ? Zullen we dan toch de schade van onze naaste zoveel mogelijk afkeren en zullen we onze vijanden zelfs goed doen ?

Och, er is over dit alles natuurlijk' zeer veel te zeggen. Maar wat hier bedoeld wordt, kan ons duidelijk zijn. En ware zielsontdekking moet ons tot de oprechte erkenning brengen, dat er van al wat hier genoemd wordt, niets bij ons te vinden is. We hebben onze vijanden niet lief en \ye zijn niet zo vergevensgezind en bereid tot het bewijzen van barmhartigheid en vriendelijkheid tegenover al het kwaad dat men ons aandoet.

We moeten er voor bij de grote Wetvervuller zijn, om dit gebod op deze wijze in kinderlijke vreze te leren betrachten. Hij kon zeggen: „Leert van Mij, dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart; en gij zult rust vinden voor uwe zielen."

De zachtmoedigen en de vreedzamen heeft Hij zalig gesproken. En och, wat zijn we er toch goed mee, als we zo in de verloochening van onszelf dit gebod nog eens mogen betrachten. Dan komen daarin de vruchten des Geestes openbaar. Deze zijn immers volgens Galaten 5 : 22: iefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, goedertierenheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid, matigheid.

En het is toch ook wel een droevig teken des tijds te noemen, dat er zo weinig meer in praktijk gebracht wordt door de levende kerk, van wat hier in dit antwoord ons gezegd wordt.

We mochten de les van de apostel Jacobus wel ter harte nemen, die we vinden in het 3e hoofdstuk van zijn zendbrief, als we daar zo lezen: „Wie is vwjs en verstandig onder u ? Die bewijze uit zijn goede wandel zijn werken in zachtmoedige wijsheid. Maar indien gij bittere nijd en twistgierigheid hebt in uw hart, zo roemt en liegt niet tegen de waarheid. Deze is de wijsheid niet, die van boven afkomt, maar is aards, natuurlijk, duivels. Want waar nijd en twistgierigheid is, aldaar is verwarring en alle boze handel. Maar de wijsheid, die van boven is, die is ten eerste zuiver, daarna vreedzaam, bescheiden, gezeggelijk, vol van barmhartigheid en van goede vruchten, niet partijdig oordelende en ongeveinsd. En de vrucht der rechtvaardigheid wordt in vrede gezaaid voor degenen, die vrede maken.”

Laat ons daar nu eerst van zingen uit Psalm 119 : 83:

Wat vree heeft elk, die Uwe wet bemint! Zy zullen aan geen hinderpaal zich stoten. Ik, Heer, die al myn blijdschap in U vind. Hoop op Uw heil met al Uw gunstgenoten; 'k Doe Uw geboön oprecht en welgezind; Uw liefdedienst heeft my nog nooit verdroten.

Toepassing volgt.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 september 1971

De Wachter Sions | 8 Pagina's

V. HET VERBOD VAN DE DOODSLAG.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 september 1971

De Wachter Sions | 8 Pagina's